Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:4

Zaaknummer

13-212NH

Inhoudsindicatie

"Verzet. Klacht tegen voormalig advocaat ingesteld door de vertegenwoordigster van de cliënt in verband met de wijze van declareren. Klacht is terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens tijdsverloop. Verzet is ongegrond."

Uitspraak

Beslissing van 7 januari 2014

in de zaak 13-212NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 augustus 2013 op de klacht van:

mevrouw mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 augustus 2013 met kenmerk td/md/696, door de raad ontvangen op 8 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 27 augustus 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op diezelfde dag is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brief van 3 september 2013 door de raad ontvangen op 5 september 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 3 september 2013.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster heeft in de periode januari/oktober 2007 mevrouw X bijgestaan in een geschil  rond de afwikkeling van de nalatenschap van haar moeder. Klaagster is in deze nalatenschap als notaris opgetreden.

2.3 Bij brief van 9 januari 2007 heeft verweerster mevrouw X bevestigd dat zij bereid was haar bij te staan tegen een uurtarief van € 190,- (exclusief btw) en dat zij haar werkzaamheden per kwartaal zou declareren.

2.4 Vanwege de inkomenspositie van mevrouw X heeft verweerster gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd en verkregen. Vervolgens heeft verweerster de eigen bijdrage gedeclareerd en in de begeleidende brief van 17 april 2007 aangegeven dat de gefinancierde rechtsbijstand vervalt bij betaling van de erfenis wegens overschrijding van de vermogensgrens. Op verzoek van mevrouw X heeft verweerster eind 2007 haar werkzaamheden beëindigd. Verweerster heeft vervolgens haar eindnota van € 5.858,- gezonden.

2.5 Op 12 maart 2008 is klaagster door de kantonrechter in Haarlem benoemd tot bewindvoerder over de goederen van mevrouw X. Bij brief van 26 maart 2008 aan verweerster heeft klaagster laten weten zich te verbazen over het bedrag van de declaratie. Bij brief van 18 juli 2008 heeft verweerster gereageerd en klaagster verzocht om een gesprek alvorens de declaratie ter begroting aan de Raad van Toezicht voor te leggen.

2.6 Op 22 mei 2012 heeft verweerster een betalingsherinnering gezonden.

2.7 Op 12 november 2012 heeft klaagster met machtiging van de kantonrechter een bedrag van € 4.579,70 voldaan. Verweerster heeft ermee ingestemd dat de laatste drie aan de zaak bestede uren (€ 678,30) niet zijn voldaan.

2.8 Bij brief met bijlagen van 25 oktober 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) niet zorgvuldig is omgegaan met financiële belangen van mevrouw X en daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met haar geestelijke gesteldheid als gevolg van haar verstandelijke handicap;

b) zich niet heeft gehouden aan de financiële afspraken zoals neergelegd in haar brief van 9 februari 2007, om per kwartaal te declareren.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de klacht ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Het tijdsverloop tussen het gesprek van 2 september 2008 en de klacht van 25 oktober 2012 is aan verweerster te wijten, omdat zij in strijd met de gemaakte afspraken verzuimde om de verzochte opdrachtbrief naar klaagster te sturen, die gelet op de gemaakte afspraken bepalend was voor het moment dat klaagster de facturen van verweerster zou voorleggen aan de Raad van Toezicht. Na de betalingsherinnering van 22 mei 2012 heeft klaagster deze afspraken bij verweerster in herinnering gebracht, waarna verweerster alsnog de opdrachtbrief  toezond. De inhoud van deze brief gaf klaagster aanleiding om een klacht in te dienen tegen verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter heeft de klacht in zijn beslissing getoetst aan de vaste maatstaf dat bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, van geval tot geval twee belangen dienen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

4.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht met toepassing van deze maatstaf geoordeeld dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klachten omdat de verwijten die klaagster verweerster maakt betrekking hebben op de periode januari/oktober 2007. Het enkele feit dat klaagster nog in afwachting was van de toezending door klaagster van de opdrachtbrief maakt dit niet anders. Die omstandigheid levert geen verschoonbaarheid op van het verloop van de redelijke termijn waarbinnen klaagster haar klacht had moeten indienen. De raad acht het verzet om die reden ongegrond.

4.3 Ten overvloede merkt de raad op dat, voor zover klaagster al een eigen belang zou hebben bij de klacht, de klacht ook inhoudelijk ongegrond is. Bij aanvang van de werkzaamheden heeft verweerster de financiële afspraken vastgelegd. Vervolgens heeft verweerster terecht een beroep gedaan op gefinancierde rechtshulp, waarbij zij correct vooraf heeft gewezen op het feit dat de gefinancierde rechtshulp zou vervallen bij uitbetaling van de nalatenschap wegens overschrijding van de vermogensgrens. Hoewel het wellicht verstandiger was geweest indien verweerster mevrouw X tussentijds had ingelicht over de door haar aan de zaak bestede tijd en de daaraan verbonden kosten, maakt het achterwege blijven daarvan naar het oordeel van de raad niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij komt dat de aard en omvang van de gedeclareerde werkzaamheden de raad niet onaannemelijk voor komen. Uit de declaraties van verweerster volgt dat zij regelmatig overleg heeft gevoerd met de wederpartij en met verschillende stichtingen. Die werkzaamheden acht de raad niet onredelijk. Voor zover klaagster al zou kunnen worden ontvangen in haar klacht, zou de raad de klacht derhalve ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. G.J.W. Pulles, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.