Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:171

Zaaknummer

R.4399/13.306

Inhoudsindicatie

Geschil over betaling van een nota voor onder meer griffierecht door klaagster aan verweerster. Klacht dat verweerster het griffierecht niet op tijd aan het gerechtshof heeft betaald, waardoor klaagster niet-ontvankelijk is verklaard. In de correspondentie heeft verweerster onvoldoende duidelijk gemaakt dat het van essentieel belang was dat klaagster het griffierecht binnen vier weken na de datum van indiening van het appelschrift zou hebben ontvangen met het oog op de betaling van het griffierecht door verweerster aan het hof. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 25 november 2013, door de raad ontvangen op 26 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 april 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.

2.3 In verband met het instellen van hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank heeft klaagster zich tot het Juridisch Loket gewend, waarna zij naar verweerster is verwezen.

2.4 Verweerster heeft de belangen van klaagster vanaf eind mei 2013 behartigd.

2.5 Bij brief van 21 juni 2013 heeft verweerster de door klaagster verstrekte opdracht aan klaagster bevestigd.

2.6 Op 2 juli 2013 heeft verweerster het beroepschrift bij het gerechtshof ingediend, daar de termijn voor hoger beroep op 3 juli 2013 zou verstrijken.

2.7 Bij brief van 2 juli 2013 heeft verweerster aan klaagster een afschrift van het beroepschrift gestuurd alsmede een declaratie (eigen bijdrage € 77,--, griffierecht rechtshulp € 299,-). De declaratie vermeldt een betalingstermijn van 10 dagen.

2.8 Bij brief van eveneens 2 juli 2013 heeft verweerster klaagster geïnformeerd over de financiële kant van het beroep. Verweerster deelde onder meer het volgende aan klaagster mee:

“Heden heb ik u – tegelijk met het beroepschrift – uw declaratie rechtsbijstand toegezonden. Ik bevestig u hierbij dat wij hebben afgesproken dat u het deel dat betrekking heeft op het griffierecht, direct overmaakt. Ik heb u uitgelegd dat er teveel door mij vooruit betaalde griffierechten, onbetaald blijven en ik niet langer die bedragen voorschiet. 

Het griffierecht moet binnen 4 weken zijn betaald, dus ik verzoek u dit bedrag per ommegaande te willen voldoen. Niet betaalde griffierechten kunnen gevolgen hebben voor uw toegang tot de rechter.”

2.9 Bij brief van 18 juli 2013 heeft verweerster aan klaagster het volgende bericht:

“Bij het intake gesprek heb ik u aangegeven dat het griffierecht direct betaald diende te worden nadat ik u de nota zond. De nota is van 2 juli 2013, u hebt echter nog niet betaald. Ik heb u uitgelegd waarom ik niet langer griffierechten als voorschot betaal en ook dat het binnen een bepaalde tijd bij het Hof moet zijn. 

Ik verzoek u dus de € 299,- per ommegaande te voldoen.”

2.10 Bij brief van 22 juli 2013 zond verweerster aan klaagster een betalingsherinnering, waarin zij onder meer het volgende meedeelde:

“Het bedrag dat u nog dient te betalen is € 226,00 waarvan € 77,00 eigen bijdrage. De afspraak was echter dat u in ieder geval het gehele griffierecht in één keer zou betalen. Het griffierecht bedraagt € 299,00 waarvan u nu € 150,00 heeft voldaan. Dit betekent dat er een bedrag open blijft staan van € 149,00.

Ik verzoek u het openstaande bedrag binnen 14 dagen te voldoen, waarvoor bij voorbaat mijn dank.”

2.11 Bij brief van 25 juli 2013 heeft de griffier van het gerechtshof aan klaagster de ontvangst van het beroepschrift bevestigd, waarbij is gewezen op de termijn waarbinnen het griffierecht verschuldigd is, te weten uiterlijk 4 weken na de indiening van het verzoekschrift.

2.12 Op 3 augustus 2013 heeft verweerster het griffierecht voldaan.

2.13 Bij brief van 6 augustus 2013 heeft het gerechtshof aan verweerster bericht dat de betaling van het griffierecht niet was ontvangen binnen de termijn van 4 weken na 2 juli 2013, de datum waarop hoger beroep was ingesteld.

2.14 Op verzoek van verweerster heeft de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden op 30 augustus 2013.

2.15 Bij beschikking van 11 september 2013 heeft het gerechtshof klaagster niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard.

2.16 Bij e-mail van 30 augustus 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster  verweerster dat zij het griffierecht niet op tijd heeft betaald, waardoor klaagster niet-ontvankelijk in het hoger beroep is verklaard.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is dat het tot de taak van een zorgvuldig handelend advocaat behoort om erop toe te zien dat het griffierecht voor de voor zijn cliënt aanhangig gemaakte procedure tijdig wordt betaald. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad op artikel 282 Rv blijkt immers dat niet tijdige betaling vrijwel steeds leidt tot ontslag van instantie althans niet-ontvankelijkverklaring door de rechter. 

Bij de beoordeling van de klacht is voorts van belang dat de advocaat ingevolge gedragsregel 8 zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waarnodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

5.2 Op grond van het dossier staat vast dat verweerster in de door haar voor klaagster aangespannen procedure bij het gerechtshof het griffierecht niet binnen de geldende termijn heeft betaald.

5.3 Verweerster heeft tot haar verweer – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Klaagster is bij haar gekomen op 19 juni 2013 en de beroepstermijn liep af op 3 juli 2013. Bij de intake heeft verweerster klaagster exact verteld welk bedrag zij aan voorschot wilde hebben in verband met het griffierecht, onder uitleg wat het griffierecht is en waarvoor het van belang is. Op 2 juli 2013 heeft verweerster klaagster de declaratie gezonden voor het griffierecht en de eigen bijdrage. Bij afzonderlijk schrijven heeft zij nogmaals onder de aandacht gebracht dat het griffierecht voldaan diende te worden. Bij schrijven van 18 juli 2013 heeft verweerster klaagster nogmaals bericht. Daarvoor was reeds een aanmaning via het boekhoudsysteem gezonden. Op 3 augustus 2013 heeft verweerster het griffierecht voldaan.

5.4 In reactie op het verweer heeft klaagster betwist dat de door klaagster gestelde afspraak in het intakegesprek is gemaakt. Klaagster heeft voorts gesteld dat zij van de beide volgens verweerster op 2 juli verzonden brieven slechts de brief onder nummer 2.7 heeft ontvangen. De brief van 2 juli 2013 die onder nummer 2.8 en de brief van 18 juli 2013 heeft zij volgens haar niet ontvangen. Klaagster heeft voorts een brief van verweerster aan haar van 22 juli 2013 in het geding gebracht. Die brief behelst de hiervoor onder nummer 2.10 geciteerde mededeling.

5.5 Gelet op de tussen klaagster en verweerster gevoerde correspondentie heeft verweerster naar het oordeel van de raad onvoldoende aan klaagster duidelijk gemaakt dat het voor haar, verweerster, van essentieel belang was dat zij het griffierecht binnen vier weken na 2 juli 2013 zou hebben ontvangen omdat zij het griffierecht binnen die termijn aan het gerechtshof diende te betalen. Ook indien wordt aangenomen dat verweerster de tweede brief van 2 juli 2013 en de brief van 18 juli 2013 aan klaagster heeft verzonden – waarbij de raad opmerkt dat niet aannemelijk is geworden dat verweerster dat niet heeft gedaan – is de met die brieven wellicht verschafte duidelijkheid weer ongedaan gemaakt door de brief van 22 juli 2013. Daarin gaf verweerster immers aan klaagster te kennen dat zij het resterende bedrag van € 149,00 nog kon voldoen binnen 14 dagen na die brief, derhalve uiterlijk op 5 augustus 2013. Daaraan heeft klaagster klaarblijkelijk voldaan.

5.6 Gelet op het voorgaande wordt verweerster niet gevolgd in haar verweer dat haar de te late betaling van het griffierecht niet kan worden aangerekend omdat klaagster de gemaakte afspraak omtrent de betaling van het griffierecht niet is nagekomen.

5.7 Gezien het voorgaande concludeert de raad dat de klacht gegrond is.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden/

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl