Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:304

Zaaknummer

R.4521/14.106

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in 2008 een declaratie aan klaagster gezonden, nadat hij van de opvolgende advocaat had vernomen dat de rechtsbijstand beëindigd was en de toevoeging zou worden ingetrokken. In 2009 heeft verweerder conservatoir beslag gelegd, waarbij is gedagvaard tegen een datum in 2015. Tussen partijen is besproken dat de declaratie voldaan zou worden bij verkoop van de voormalige echtelijke woning. Die wordt echter jarenlang niet verkocht. In 2013 heeft verweerder aanspraak gemaakt op betaling van de openstaande schuld inclusief rente. De toevoeging is dan nog steeds niet ingetrokken. De raad verklaart de klacht dat verweerder ten onrechte poogt om zijn declaratie betaald te krijgen ongegrond, daar klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij de procedure bij de voorzieningenrechter voert om tot verkoop van de onverdeelde woning te komen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 12 mei 2014, door de raad ontvangen op 13 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 november 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Klaagster heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Van 18 januari 2006 tot omstreeks september 2006 heeft verweerder klaagster bijgestaan in verband met haar echtscheiding.

2.3 Aan klaagster is in verband met de rechtsbijstand een voorwaardelijke toevoeging verleend.

2.4 In september 2006 heeft een andere advocaat, mr. K, advocaat te Rotterdam, de behartiging van klaagsters belangen overgenomen.

2.5 Bij brief van 3 juni 2008 berichtte mr. K aan verweerder het volgende:

“Hierbij bericht ik u dat bovenvermelde zaak thans is afgerond. In verband met de verkoop van de woning en de hoogte van de overwaarde zal de afgegeven toevoeging dienen te worden ingetrokken. U kunt uw uren dan ook bij cliënte in rekening brengen.”

2.6 Op 19 juni 2008 heeft verweerder aan klaagster een declaratie voor zijn werkzaamheden gezonden ten bedrage van € 5.742,-- incl. BTW. De declaratie vermeldt een betalingstermijn van 10 dagen.

2.7 Klaagster heeft na ontvangst van de declaratie te kennen gegeven dat zij niet in staat was deze te betalen. Klaagster stelde en stelt zich op het standpunt dat zij in staat is de declaratie te betalen na de verkoop van de voormalige echtelijke woning, gelegen te Capelle aan den IJssel. Deze is gemeenschappelijk eigendom van klaagster en haar voormalige echtgenoot.

2.8 De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 18 september 2009 geweigerd de voorwaardelijk verleende toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging.

2.9 Op 7 oktober 2009 heeft verweerder conservatoir beslag doen leggen op de voormalige echtelijke woning, zulks ter verzekering van het verhaal van de declaratie. In de hoofdzaak is gedagvaard tegen de pro forma datum van 28 oktober 2015.

2.10 Bij brief van 15 oktober 2009 berichtte klaagster het volgende aan verweerder:

“Mijn verzoek om de voorlopige toekenning definitief te maken is momenteel in behandeling bij de Commissie van Bezwaar, dit gaat zeker 14 weken duren. Zoals u weet is het huis nog niet verkocht en kan ik de rekening niet voldoen. Doch zodra het verkocht is, zal ik uiteraard aan mijn verplichtingen voldoen, zoals afgesproken in ons intakegesprek in 2006.

Om verdere onnodige kosten te voorkomen, verzoek ik om enig begrip uwerzijds.”

2.11 In de daarop volgende jaren heeft verweerder periodiek geïnformeerd bij klaagster naar de verkoop van het huis. In 2012 heeft verweerder in dat kader aan klaagster informatie gegeven over haar recht om niet in een onverdeelde boedel te blijven en de mogelijkheid besproken om aan de voorzieningenrechter vervangende toestemming tot verkoop te vragen.

2.12 Naar aanleiding van een bezwaarschrift van 14 oktober 2009, ingediend door mr. K, heeft de Raad voor Rechtsbijstand bij beslissing van 14 januari 2010 de bezwaren niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard.

2.13 De Raad voor Rechtsbijstand heeft de beslissing toegelicht in een brief van 8 februari 2010, waarin de Raad meedeelde voornemens te zijn om de ingetrokken toevoeging terug te muteren naar een voorwaardelijke toevoeging.

2.14 De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 16 februari 2010 beslist dat de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand onder voorwaarde werd toegewezen.

2.15 Bij brief van 18 oktober 2013 heeft verweerder aan klaagster onder opgaaf van redenen meegedeeld dat klaagster de openstaande schuld  binnen twee weken nadien moest betalen, bij gebreke waarvan verweerder de rechtbank zou verzoeken de procedure vervroegd op de rol te zetten en de vordering toe te wijzen, met veroordeling van klaagster in de proceskosten. Verweerder liet klaagster in die brief ook weten dat zijn vordering met inbegrip van rente en kosten door hem tot op dat moment was begroot op € 10.095,--.

2.16 Bij brief van 28 oktober 2013 deelde klaagster aan verweerder naar aanleiding van zijn brief mee dat zij de opeisbaarheid van de factuur betwist daar zij nog steeds een toevoeging heeft lopen in de zaak. Tevens stelde klaagster een klacht in het vooruitzicht.

2.17 Bij e-mail van 12 november 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster ten onrechte met zijn declaratie belaagt en dat de declaratie inmiddels belachelijk hoog is opgelopen, mede door de rente die verweerder vraagt en waarop hij geen recht heeft. Klaagster verwijst naar het beslag dat verweerder heeft gelegd en de rechtszitting die in 2015 staat gepland.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is de regel dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad (gedragsregel 1).

5.2 Voorts is van belang de regel dat de advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding zal bedingen afgezien van eigen bijdragen en verschotten volgens de daarvoor geldende regels (gedragsregel 24 lid 2).

5.3 Gelet op de stellingen van partijen dient ervan te worden uitgegaan dat voor hen van meet af aan duidelijk is geweest dat klaagster bij verkoop van de voormalige echtelijke woning over zodanige middelen zal beschikken dat de voorwaardelijk verleende toevoeging zal worden ingetrokken en zij verweerder op basis van zijn declaratie zal kunnen betalen. 

Aannemelijk is voorts dat tussen verweerder en klaagster is besproken dat klaagster de declaratie van verweerder zou voldoen zodra het huis verkocht zou zijn. Daarbij hebben beide partijen gedacht aan een periode van een half jaar à een jaar na de totstandkoming van de declaratie.

5.4 De raad overweegt dat verweerder in de omstandigheden van het geval op zichzelf geen verwijt treft van het feit dat hij klaagster op 19 juni 2008 zijn declaratie heeft gezonden. Verweerder mocht immers, nu hij niet over andersluidende informatie beschikte, afgaan op de mededeling van de opvolgende advocaat mr. K van 3 juni 2008, genoemd bij de feiten onder randnummer 2.5.

5.5 Gelet op het tijdsverloop, bezien in het licht van de tussen partijen gemaakte afspraak omtrent de betaling van de declaratie, treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt terzake van het conservatoire beslag dat hij op 7 oktober 2009, derhalve ruim een jaar na de opmaak van de declaratie, heeft doen leggen. Daarbij neemt de raad tevens in aanmerking dat verweerder toen een zeer lange dagvaardingstermijn in acht heeft genomen, daar hij in de bodemzaak heeft doen dagvaarden tegen de pro forma datum van 28 oktober 2015. Daardoor creëerde verweerder een zeer ruime termijn voor de verkoop van de woning.

5.6 Verweerder heeft, onder overlegging van stukken, aangevoerd dat hij klaagster in voorgaande jaren, in elk geval mei 2012, heeft gewezen op het feit dat zij niet gehouden is in een onverdeelde boedel te blijven. Naar de mening van verweerder is sprake van onwil van klaagster om tot verkoop van de woning te geraken, daar zij heeft nagelaten zich terzake tot de voorzieningenrechter te wenden.

5.7 Tegenover het gevoerde verweer heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de procedure als door verweerder bedoeld te voeren.  

Daardoor zijn inmiddels sedert de verzending van de declaratie en hetgeen daaromtrent tussen partijen is afgesproken, circa 6 jaar verstreken zonder dat er zicht is op verkoop van de woning en dus op voldoening van de declaratie van verweerder.

5.8 Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden komt de raad tot het oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft van zijn pogingen om te komen tot voldoening van zijn declaratie. Immers kan niet gesteld worden dat verweerder zich in dezen heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.9 De beoordeling van klaagsters verwijt dat verweerder ten onrechte naast de hoofdsom ook aanspraak maakt op vertragingsrente, waardoor de vordering van verweerder zou zijn opgelopen tot € 10.095,--, behoort niet tot de competentie van de raad, maar staat ter beoordeling aan de burgerlijke rechter.

In zoverre laat de raad de klacht buiten de beoordeling.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2014.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl