Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:24

Zaaknummer

6838

Inhoudsindicatie

Negatief advies over openbreken vaststellingsovereenkomst in letselschadezaak. Zaak door verweerder als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat behartigd. In beroep aan de orde zijnd klachtonderdeel ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 10 januari 2014

in de zaak 6838

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 27 mei 2013, onder nummer R247-2012, aan partijen toegezonden op 28 mei 2013, waarbij naar aanleiding van een klacht van klager tegen verweerder het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van 3 oktober 2012 gegrond is verklaard, klachtonderdeel 3 gegrond is verklaard, de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA 4365.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 juni 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- brief van verweerder aan het hof van 16 oktober 2013

- brief van klager met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 17 oktober 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT EN VERZET

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

1. het letselschadedossier van klager niet juist heeft afgewikkeld;

2. er sprake is van belangenverstrengeling.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Klager heeft schade geleden ten gevolge van aan hem op 12 december 2006 en op 1 oktober 2008 overkomen ongevallen.

4.3 Klager heeft op 24 april 2010 met R., de WA-verzekeraar van de aansprakelijke personen van de ongevallen, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft de WA-verzekeraar aan klager ter zake de door hem geleden persoonlijke schade een totaal bedrag betaald van € 142.500,--. De belangen van klager werden eerst behartigd door de P. Groep en daarna door bureau N.. N. heeft klager bij brief van 13 april 2010 geadviseerd de zaak met R. nog niet definitief af te wikkelen, maar klager heeft desondanks de vaststellingsovereenkomst gesloten.

4.4 Na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst kon klager zich niet meer met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst verenigen. Hij heeft zich vervolgens in juni 2010 tot verweerder gewend met het verzoek hem verder te adviseren in deze zaak, meer in het bijzonder om de mogelijkheden te onderzoeken om de vaststellingsovereenkomst ongedaan te maken.

4.5 Bij brief van 4 oktober 2011 heeft verweerder aan klager bericht geen mogelijkheden te zien voor het succesvol voeren van een juridische procedure om de overeenkomst ongedaan te maken en evenmin om met succes een claim ten laste van zijn vorige belangenbehartiger P. Groep geldend te maken.

4.6 Verweerder heeft klager er daarbij op gewezen dat hij zich uiteraard tot een andere advocaat kon wenden voor verder advies. Verweerder liet voorts weten dat hij geen taak voor zich zelf meer zag weggelegd.

5 BEOORDELING

5.1 Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrond verklaring door de raad van de klachtonderdelen 1 en 2. De raad heeft in de verzetbeslissing van 27 mei 2013 daaromtrent verwezen naar de beslissing van de voorzitter van 3 oktober 2012. Die laatste beslissing houdt op dat punt in dat het de taak van een advocaat is zijn cliënt te behoeden voor het voeren van procedures zonder uitzicht op succes, dat verweerder het dossier heeft opgevraagd en tot de conclusie is gekomen dat het voeren van een procedure weinig zinvol was, en dat niet gebleken is dat verweerder in redelijkheid niet tot dit advies heeft kunnen komen.

 

5.2 Het hof zal de klachtonderdelen 1 en 2 tezamen behandelen nu deze in feite dezelfde klacht bevatten, namelijk dat verweerder de zaak van klager niet goed heeft behandeld, aangezien klager de aan verweerder verweten belangenverstrengeling kennelijk afleidt uit zijn klacht dat verweerder zijn zaak niet goed heeft behandeld.

5.3 Klager heeft tegen de beslissing van de raad als grieven aangevoerd, dat verweerder toegezegde juridische handelingen niet heeft verricht. Verweerder heeft slechts één brief aan de behandelend psychiater van klager geschreven en daarin onvoldoende gerichte vragen gesteld, heeft niet het dossier bij de P. Groep opgevraagd en heeft genoegen genomen met slechts een gedeeltelijk dossier van N.. Bovendien is verweerder verbaal agressief naar klager opgetreden en    heeft hij niets ondernomen   in verband met een door R. niet uitbetaald voorschot en een 15% regeling als honorarium van de P. Groep.

5.4 Uit het dossier is met betrekking tot de behandeling van de zaak door verweerder het volgende gebleken. In juni 2010 heeft verweerder het dossier van klager opgevraagd bij N. en in augustus 2010 heeft verweerder aan klager bericht dat hij het dossier heeft ontvangen. In december 2010 en januari 2011 is klager bij verweerder ter bespreking van de zaak op kantoor geweest. Op 14 januari 2011 schrijft verweerder aan klager dat hij van klager nog de bevindingen van de psychiater zou ontvangen en dat de psychiater hem kan bellen, en dat hij bij de P. Groep gegevens heeft opgevraagd over de bemoeienissen van de arbeidskundige. Verweerder schrijft in deze brief ook dat het openbreken van de vaststellingsovereenkomst heel erg lastig zal zijn en dat dit, mocht het al lukken, lastig tot een hogere schadevergoeding zal leiden. Op 14 maart 2011 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij nog geen dossier van P. had ontvangen, en dat klager voor inlichtingen van de psychiater zou zorgen. Op 21 maart 2011 heeft verweerder de psychiater aangeschreven en gevraagd om informatie betreffende de geestestoestand van klager ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst. Ter zitting van het hof heeft verweerder gezegd dat hij noch van P., noch van de psychiater antwoord heeft gekregen. Wel heeft hij het volledige dossier van P. uiteindelijk van klager ontvangen.  In juli 2011 heeft klager verweerder op kantoor bezocht.  Bij brief van 4 oktober 2011 heeft verweerder aan klager “naar aanleiding van uw zeer onaangename mail van 3 oktober j.l.” – die zich niet in het dossier van het hof bevindt - bericht dat hij gezien de stand van het dossier op dat moment geen kans ziet de vaststellingsovereenkomst aan te tasten of met succes een claim ten laste van de P. Groep geldend te maken, en dat het klager vrij staat een andere advocaat om verder advies te vragen. Klager is in oktober 2011 nog bij verweerder op kantoor geweest. Verweerder heeft klager op 31 oktober 2011 en op 20 december 2011 opnieuw geschreven dat hij geen taak meer voor zichzelf ziet in dit dossier omdat hij de door klager voorgestelde acties niet haalbaar acht en klager het vertrouwen in hem heeft opgezegd, en dat hij het dossier voor klager of een opvolgende advocaat gereed houdt.

5.5 Het hof leidt uit deze gang van zaken af dat niet is gebleken dat verweerder de zaak van klager niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat heeft behandeld. De aan de psychiater gestelde vraag omtrent de geestestoestand van klager ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst is relevant en niet ontoereikend, zeer niet in een eerste brief om inlichtingen daarover. Het dossier, althans relevante informatie daaruit, is wel degelijk bij P. Groep opgevraagd. Klager heeft het standpunt van verweerder dat de kwesties omtrent het voorschot van R. en het honorarium van P. Groep niet binnen zijn opdracht vielen, niet bestreden. Over het verbaal agressief optreden is niets komen vast te staan, wel dat klager aan verweerder een door verweerder kennelijk als onaangenaam ervaren mail van 3 oktober 2011 heeft gezonden. Deze mail maakt geen deel uit van het dossier; wel heeft verweerder daardoor wellicht zijn rechtsbijstand wat abrupter beëindigd wegens het ontbreken van vertrouwen, dan  anders het geval was geweest.

5.6 De grieven falen derhalve en de beslissing van de raad zal, voor zover aan het hof voorgelegd, worden bekrachtigd.

                                    

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 27 mei 2013 onder nr. R247/2012, voor zover aan het hof voorgelegd.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot –van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E.B. Knottnerus en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink , griffier, en in het openbaar uitgesproken op   10 januari 2014.