Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:18

Zaaknummer

R. 4426/14.12

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij in een familiezaak. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster de haar toekomende ruime mate van vrijheid als advocaat van de wederpartij te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De door klaagster aangehaalde citaten uit de processtukken van verweerster geven een weergave van de feiten zoals de cliënt van verweerster en klaagsters zoon die kennelijk hebben beleefd. Dat klaagster een andere visie heeft ten aanzien van de feiten dan de cliënt van verweerster betekent niet dat het verweerster niet vrij zou staan een door haar cliënt aangehangen visie op de feiten te verdedigen en in processtukken naar voren te brengen.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 8 januari 2014 met kenmerk K290 2013, door de raad ontvangen op 10 januari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster behartigt de belangen van de voormalig echtgenoot van klaagster in een echtscheidingsprocedure.

 

2. KLACHT

2.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich in woord en geschrift onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten en niet integer heeft gehandeld. Ter toelichting heeft klaagster een aantal citaten uit processtukken van verweerster aangehaald, waaronder de volgende:

  “…De man betreurt het dat partijen intussen zo lang met elkaar aan het strijden zijn, terwijl het contact tussen de zoon van partijen, T., (red.) en zijn moeder helemaal verbroken is. T. heeft uitdrukkelijk aangegeven dat hij niets meer met zijn moeder te maken wil hebben, in zijn woorden “ik ben er helemaal klaar mee”. Dit gebeurde nadat op 19 december 2011 de vrouw aan haar zoon mededeelde dat “hij haar zoon niet meer is”. Het kind kwam over zijn toeren thuis en de man heeft de schoolmaatschappelijk werker en de mentor verzocht T. daarom extra in de gaten te houden. De vrouw had voordien al T.’s zakgeld afgenomen, omdat hij zich niet wilde onderwerpen aan de plannen van de vrouw en de dominantie van haar partner.

  ….”

  

  “..Dit waren, in tegenstelling tot wat de vrouw beweert, geen verjaardagscadeaus. Het valt de man overigens op dat de vrouw niet vraagt om baby-/kinderfotoboeken van haar kind, dan wel om T.’s kindermeubels opeist (die zij overigens mag hebben van de man).

  …”

 “…Ten tijde van de aankoop van het huis, medio 2008, staat vast dat de vrouw contact had met haar nieuwe partner. De vrouw wilde graag het nieuwe huis, vond het prima dat het op beider naam gesteld werd en het huis werd ook nog eens uitgebreid verbouwd, geheel naar de wens van de vrouw. Dit alles kan bij de man het gevoel niet wegnemen dat de vrouw wellicht toen al van plan was het huwelijk te beëindigen, al of niet in overleg met haar vriend, en op deze wijze de man de voor haar vermeende overwaarde van het huis afhandig te maken.

…”

“…Volgens T. gebruikt de vrouw tegenwoordig een nieuwe Mercedes voor haar vervoer en woont zij met haar vriend in een 8-kamer huis met uitzicht over de rivier de IJssel.

…”

“…Het is jammer dat de vrouw verwarring probeert te zaaien en de man ondertussen beschuldigt van oneerlijkheid, terwijl zij toch  heel goed weet dat partijen niet hebben kunnen leven op het welstandsniveau zoals zij hebben geleefd zonder de erfenissen en schenkingen van de ouders van de man die in zijn privévermogen terecht waren gekomen deels te gebruiken. De man heeft al zijn vermogen laten zien en de stelling van de vrouw dat zij meent dat er meer is, is nergens op gebaseerd en wordt door de vrouw dus ten onrechte naar voren gebracht.

…”

3. BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft het volgende te gelden. Het Hof van Discipline hanteert de maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt. Een advocaat mag (1) zich niet onnodig grievend uitlaten  over de wederpartij, (2) geen feiten poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, noch (3) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaden zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster de hiervoor haar toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De door klaagster aangehaalde citaten van verweerster geven een weergave van de feiten zoals de cliënt van verweerster en klaagsters zoon die kennelijk hebben beleefd. Dat klaagster een andere visie heeft ten aanzien van de feiten dan de cliënt van verweerster betekent niet dat het verweerster niet vrij zou staan een door haar cliënt aangehangen visie op de feiten te verdedigen en in processtukken naar voren te brengen.

3. Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 31 januari 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.