Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:101

Zaaknummer

R.3553/10.183

Inhoudsindicatie

Klager wordt ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Anders dan de beklaagde advocaat stelt, kan uit een bericht van klager aan de deken niet worden aangenomen dat klager ondubbelzinnig over is gegaan tot intrekking van de klacht.

Inhoudsindicatie

De klacht heeft betrekking op handelingen, die de beklaagde advocaat in haar hoedanigheid van vereffenaar heeft verricht, een hoedanigheid die ook door niet-advocaten kan worden vervuld. De raad heeft dus de (beperkte) maatstaf aan te leggen of de beklaagde advocaat door het handelen en nalaten, dat in de klacht omschreven is, voor zover aannemelijk gemaakt, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Inhoudsindicatie

De beklaagde advocaat heeft door de declaraties voor de door haar als advocaat verrichte werkzaamheden, zelf in haar hoedanigheid van vereffenaar te voldoen, het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

Inhoudsindicatie

Door het niet zorgen voor een correcte tenaamstelling van declaraties (ter zake) van door de beklaagde advocaat ingeschakelde derden, heeft de beklaagde advocaat niet de zorgvuldigheid in deze financiële aangelegenheid betracht zoals van haar als vereffenaar en advocaat verwacht mocht worden.

Inhoudsindicatie

De raad legt de beklaagde advocaat een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden op met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 november 2010 met kenmerk R 10/11/08, door de raad ontvangen op 5 november 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is met een aantal andere klachten, die tegen verweerster waren ingediend, behandeld ter zitting van de raad van 7 februari 2011 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft de beslissing in de zaak aangehouden.

1.3 Bij (fax)brief van 20 juli 2011 heeft verweerster één van de leden van de raad, die deelgenomen heeft aan de behandeling ter zitting van de klacht, gewraakt.

1.4 Bij beslissing van 24 oktober 2011 heeft de wrakingskamer het verzoek afgewezen.

1.5 De klacht is opnieuw behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.7 Na de mondelinge behandeling heeft verweerster de raad een pleitnota toegezonden. De raad laat deze buiten beschouwing nu de raad heeft vastgesteld dat de inhoud niet weergeeft hetgeen verweerster ter zitting heeft gesteld en klager deswege daarop niet heeft kunnen reageren.

1.8 Bij brief van 11 maart 2013 heeft verweerster de leden van de raad zoals die was samengesteld op 11 februari 2013 gewraakt.

1.9 Bij beslissing van de wrakingskamer van de raad van 7 oktober 2013 is dit wrakingsverzoek niet ontvankelijk verklaard.

1.10 De raad heeft vervolgens bepaald dat heden de beslissing wordt uitgesproken.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 De heer V. is op 9 november 2003 overleden. In de nalatenschap vielen de aandelen van de vennootschap S. International N.V., gevestigd op A. (en daarmee ook de dochtervennootschap S. Nederland B.V. en de dochtervennootschap daarvan, BVBA C. Belgium). 

2.2 Verweerster is samen met klager door de rechtbank te Antwerpen bij beschikking van 8 februari 2007 benoemd als vereffenaar van BVBA C. Belgium.

2.3 Bij beschikking van 20 maart 2007 van de Rechtbank Haarlem zijn beiden benoemd tot vereffenaars van het vermogen van S. Nederland B.V.

2.4 Verweerster en klager zijn op verzoek van de gezamenlijke erfgenamen bij beschikking van 29 maart 2007 van de Rechtbank ’s-Gravenhage benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van V., waarin de aandelen van S. International N.V. vallen.

2.5 Bij e-mail van 4 augustus 2008 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank ’s-Gravenhage jegens verweerster er zijn zorg over uitgesproken dat gelden van de nalatenschap niet op een boedelrekening zijn geplaatst, maar op een rekening die vatbaar is voor verhaal door derden.

2.6 Bij beschikking van 16 oktober 2008 van de Rechtbank ’s-Gravenhage is verweerster op verzoek van één van de erfgenamen, mevrouw A., ontslagen als vereffenaar van de nalatenschap.

2.7 In deze beschikking is onder meer overwogen:

“3.4 Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is voldoende duidelijk geworden dat [verweerster] buiten medeweten van haar medevereffenaar werkzaamheden heeft verricht.

(…)

[Verweerster] kan worden verweten dat zij haar medevereffenaar over het algemeen pas informeerde nadat deze daar zelf om had gevraagd of pas nadat het tot een procedure was gekomen.

3.5 Door [verweerster] wordt niet betwist dat zij ook als advocaat optreedt voor mevrouw V., één van de erfgenamen. Hiermee bestaat het gevaar dat de belangen van de gezamenlijke erfgenamen uit het oog worden verloren.

(…)

De rechtbank geeft geen oordeel over de juistheid van deze betalingen, maar het had op de weg van [verweerster] als vereffenaar gelegen één en ander in goed overleg met alle erfgenamen en met haar medevereffenaar te regelen. Hieraan doet niet af dat zij hierover ter zitting (achteraf) verantwoording heeft afgelegd”

en

“(…) maar zij dient wel zorg te dragen voor het inzichtelijk maken van hetgeen door haar is gedaan of moet worden gedaan. “

2.8 Verweerster is nadien door de Rechtbank Antwerpen ontslagen als vereffenaar van BVBA C. Belgium.

2.9 Bij beschikking van 8 april 2010 van de Rechtbank Haarlem is verweerster op eigen verzoek ontslagen als vereffenaar van S. Nederland B.V.

2.10 Op verzoek van verweerster heeft accountantskantoor B. een rapport uitgebracht d.d. 10 juni 2010 met betrekking tot de bevindingen inzake het ingestelde onderzoek naar de financiële en administratieve aspecten van het beheer van activa en tegoeden die betrekking hebben op de nalatenschap van de heer V. binnen het advocatenkantoor van verweerster.

2.11 In dit rapport is onder meer opgenomen:

“Deze rapportage is slechts bedoeld voor gebruik in uw verantwoording naar de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (…)

Eindafrekening

Op 10-11-2009 wordt een bedrag groot € 25.000 overgemaakt van rekening [rekeningnummer] (t.n.v. S. Nederland B.V.) op [rekeningnummer] (t.n.v. [verweerster]).

Op 12-1-2010 worden twee bedragen respectievelijk € 42.000 en € 24.152 overgemaakt van rekening [rekeningnummer] (t.n.v. S. Nederland B.V.) overgemaakt naar rekening [rekeningnummer] (t.n.v. [verweerster]). Eind maart 2010 staat op rekening [rekeningnummer] ten name van [verweerster] een bedrag ad € 91.151. Naar mededeling van [verweerster] is dit bedrag later teruggeboekt. Dit na verrekening van een aantal kosten. Dit betreft in hoofdzaak declaraties van [verweerster] over 2010, maar ook van zakelijke dienstverleners als…..en B. Accountants B.V.

(…)

Per saldo zou dan een bedrag groot € 73.470 op de rekening van de Stichting Derdengelden van [verweerster] staan. Naar mededeling van [verweerster] zou dit bedrag nog noodzakelijk zijn voor de kosten van de afwikkeling van de nalatenschap.

(…)

Facturatie [verweerster]

Wij hebben kennis genomen van de facturen van mr. [verweerster]. Achter de facturen is doorgaans geen urenstaat opgenomen.

Sedert 2008 treffen wij achter de dagafschriften geen facturen meer aan, maar urenstaten waaronder een te factureren bedrag is opgenomen.

(…)

Van de bankrekening van S. Nederland B.V. zijn bedragen aan K. Legal betaald. Volgens de specificatie van de facturen zou een deel van de in rekening gebrachte bedragen betrekking hebben op de verdediging van [verweerster] waaronder overleg met de deken. Deze kosten zijn wel gerelateerd aan de activiteiten als vereffenaar voor de nalatenschap van de heer V..”

2.12 Verweerster is na haar ontslag als vereffenaar van zowel de nalatenschap alsook van C. B.V. voor rekening van S. Nederland B.V. werkzaamheden blijven verrichten. De door haar verrichte werkzaamheden zijn in rekening gebracht bij S. Nederland B.V. en uit deze onderneming voldaan.

2.13 Bij brief van 29 maart 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2.14 Bij e-mailbericht van 8 februari 2011 heeft klager de erfgenamen van de nalatenschap na de klachtbehandeling op 7 februari 2011 onder meer geschreven:

“(…)

Zoals ik vroeger reeds heb laten weten was ik bereid afstand te doen van de klacht in het kader van een regeling voor wat betreft de excessieve erelonen en de kosten (…). 

[Verweerster] is bereid gevonden om in deze akkoord te gaan met de aanstelling van een oud-Deken die als bemiddelaar-deskundige zal optreden, de erelonen zal nakijken en hierover een bindend advies zal verstrekken dat door beide partijen zal worden aanvaard. 

(…)

Ik houd u op de hoogte van de verdere evolutie, welke zich alleszins als gunstig aandient. 

(…).”

2.15 Bij brief van 20 mei 2011 heeft de griffier van de raad klager onder meer geschreven:

“Tijdens de behandeling van uw klacht tegen [verweerster] op 7 februari 2011 heeft u, zoals blijkt uit het proces-verbaal van deze zitting, meegedeeld dat uw klacht als ingetrokken kon worden beschouwd op het moment dat er onderzoek zou worden gedaan naar of en in hoeverre de door verweerster in rekening gebrachte kosten met betrekking tot haar werkzaamheden en die van de door haar ingeschakelde derden redelijk en rechtmatig ten laste van S. Nederland B.V. zijn gebracht.

Inmiddels heeft de Raad in onder meer de zaak van mevrouw A. (griffier), welke klacht gezamenlijk behandeld is met de uwe, als bijzondere voorwaarde gesteld dat u en [verweerster] binnen zes weken na de datum van de beslissing een bindend adviseur de vraag dienen voor te leggen of en in hoeverre de door verweerster in rekening gebrachte kosten met betrekking tot haar werkzaamheden en die van de door haar ingeschakelde derden redelijk zijn en rechtmatig ten laste van S. Nederland B.V. zijn gebracht.

Gelet op het voorgaande gaat de Raad er, behoudens uw andersluidend bericht binnen één week na dagtekening van dit bericht, vanuit dat uw klacht hiermee is ingetrokken. 

(…)”.

2.16 Bij e-mailbericht van 27 mei 2011 heeft klager de griffier van de raad meegedeeld het al dan niet intrekken van de klacht voorlopig in beraad te houden.

2.17 Bij brief van 26 augustus 2011 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Zoals U weet heeft de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage in zijn uitspraken als bijzondere voorwaarde gelast dat wij een bindend adviseur zouden benoemen om daaraan de vraag voor te leggen of en in hoeverre de door mij in rekening gebrachte kosten met betrekking tot mijn werkzaamheden en die van de door mij ingeschakelde derden redelijk zijn en rechtmatig ten laste van S. Nederland B.V. zijn gebracht.

(…)

Of mijn kosten en die van derden redelijk zijn geweest heb ik intussen laten onderzoeken door een gerenommeerd notariskantoor te ’s-Gravenhage. De afwikkeling van het door mij ingestelde hoger beroep in de kwestie A. (griffier), waardoor de beslissing van de Raad van Discipline wordt opgeschort, kan immers nog lang op zich laten wachten en ik achtte het van belang om eerder duidelijkheid over het andere vraagpunt van de Raad van Discipline te verkrijgen. 

Het advies van de notaris treft U hierbij aan. 

(…)”

2.18 In de notitie van de door verweerster ingeschakelde notaris van 24 augustus 2011 is onder meer opgenomen: 

“(…)

1. De opdracht 

[Verweerster], advocaat te Rotterdam, verzocht mij – als notaris, gespecialiseerd in het erfrecht en de afwikkeling van nalatenschappen, ook die met grensoverschrijdende belangen – te bezien of en in hoeverre de door haar in rekening gebrachte kosten met betrekking tot haar werkzaamheden verricht als vereffenaar in de nalatenschap van wijlen de heer V. (hierna verder te noemen ’de overledene’) en als vereffenaar van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: S. Nederland B.V. hierna verder te noemen ‘de vennootschap’) en de kosten van de door haar ingeschakelde derden redelijk zijn en rechtmatig ten laste zijn gebracht van de vennootschap. 

(…)

- Alle declaraties, zowel die van [verweerster] als die van de door haar ingeschakelde derden zijn op naam gesteld van of ingediend bij de vennootschap en door de vennootschap voldaan. Bij navraag heeft [verweerster] aangegeven, dat het haar bedoeling was de door de nalatenschap (de gezamenlijke erfgenamen) verschuldigde maar door de vennootschap voorgeschoten bedragen op een later moment te verrekenen.

Bij navraag over de reden om de vennootschap alle declaraties te laten betalen, gaf [verweerster] aan dat het gebrek aan liquiditeiten in de nalatenschap hiervan de oorzaak was. 

(…)

Mij is niet gebleken, dat door het betalen van declaraties voor werkzaamheden met betrekking tot de vereffening van de nalatenschap van de overledenen door de vennootschap, gevolgd door de fiscale eindafrekening tussen de vennootschap en de Belastingdienst de erfgenamen in de nalatenschap van de overledene op enigerlei wijze (financieel) zouden zijn benadeeld. 

(…).”

2.19 Bij beslissing van 6 februari 2012 heeft het hof van discipline de door de raad in andere klachtzaken tegen verweerster gegeven beslissing met daarin opgenomen de bijzondere voorwaarde een bindend adviseur aan te stellen vernietigd.

2.20 Bij brief van 10 april 2012 heeft klager zich, na kennis genomen te hebben van de beslissingen van het hof van discipline, tot de deken in het arrondissement Rotterdam gewend met het verzoek te bemiddelen in de kwestie met verweerster.

2.21 Bij emailbericht van 20 juni 2012 heeft klager verweerster meegedeeld dat hem geen andere keuze wordt gelaten dan om de klacht tegen verweerster weer te hernemen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Tijdens de behandeling van de klacht op 11 februari 2013 heeft klager bevestigd dat de door de raad te beoordelen klacht, conform het door hem in zijn brief van 25 januari 2013 aan de raad gestelde, inhoudt dat klager verweerster verwijt dat zij: 

met misbruik van het aan haar verleende mandaat overgegaan is tot het voor rekening van S. Nederland B.V. afwenden van gelden ten eigen nutte, ter dekking van niet geleverde prestaties, daterende van na het ontslag als vereffenaar van C. B.V. en van de nalatenschap, en voor de betaling van een persoonlijke raadsman, mr. K., die haar bijstond in de tuchtrechtelijke procedure die volkomen vreemd is aan de vereffening van S. Nederland B.V.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt primair dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht. Tijdens de eerste klachtbehandeling heeft klager te kennen gegeven zijn klacht in te trekken als verweerster zou meewerken aan het laten onderzoeken of de door haar in rekening gebrachte kosten met betrekking tot haar werkzaamheden en die van de door haar ingeschakelde derden redelijk zijn en rechtmatig ten laste van S. Nederland B.V. zijn gebracht. Klager heeft dit daags na de zitting al aan de erfgenamen meegedeeld. Verweerster heeft een onafhankelijke notaris het onderzoek laten verrichten en klager op de hoogte gesteld van de uitkomst en meegedeeld eventueel mee te willen werken aan een onderzoek door een door beiden ingeschakelde deskundige. Klager is hier niet verder op doorgegaan. Klager heeft door de deken in het arrondissement Rotterdam in zijn brief van 10 april 2012 om bemiddeling te verzoeken kenbaar gemaakt dat hij zijn klacht niet verder door zal zetten. Klager heeft bovendien te kennen gegeven een civiele procedure te zullen starten, hetwelk hij tot op heden heeft nagelaten. Het nalaten om verdere actie jegens verweerster te ondernemen, dient mede betrokken te worden bij het beoordelen van de ontvankelijkheid.

4.2 Verweerster wijst er op dat een klager een klachtzaak na intrekking niet kan doen herleven. Door intrekking van de klacht eindigt de klachtzaak zonder dat op de klacht wordt beslist. Verweerster verzoekt klager niet ontvankelijk te verklaren.

4.3 Verweerster heeft na haar ontslag als vereffenaar van C. B.V. en de nalatenschap op verzoek van alle Nederlandse erfgenamen nog werkzaamheden als advocaat verricht. Op dat moment was verweerster nog vereffenaar van S. Nederland B.V. Verweerster heeft de door haar verrichte werkzaamheden, alsmede die van door haar ingeschakelde derden, gefactureerd aan S. Nederland B.V. De facturen zijn voldaan.

4.4 De wijze van facturatie heeft verweerster kort gesloten met de heer F., een fiscalist. Noch de erfgenamen, noch de fiscus is benadeeld. Verweerster heeft zowel een accountant alsook een notaris laten beoordelen of de wijze van facturatie juist is geweest. Beiden hebben geconstateerd dat er geen sprake is van benadeling.

4.5 Indien klager van oordeel is dat verweerster als vereffenaar niet correct heeft gehandeld, dient klager een civiele procedure te starten. Het tuchtrecht is er niet voor om te beoordelen of de door verweerster gedeclareerde bedragen redelijk zijn en rechtmatig ten laste van S. Nederland B.V. zijn gebracht.

4.6 Verweerster wijst er op dat klager op het moment dat de vereffening werd beëindigd geen bezwaar gemaakt heeft, terwijl hij volledige inzage had in het dossier. Klager heeft bovendien nagelaten hoger beroep in te stellen van de beslissing om de vereffening te beëindigen. Door dit na te laten heeft klager geen recht meer om de kwestie via het tuchtrecht te laten beoordelen.

4.7 Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

 

5 BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1 Van intrekking van een klacht kan eerst sprake zijn, indien dit op ondubbelzinnige wijze geschiedt. Uit het bericht van klager aan de erfgenamen kan niet worden afgeleid dat klager zijn klacht al ten tijde van de behandeling ter zitting had ingetrokken. Klager heeft zowel de mogelijkheid van intrekken geschetst als de voorwaarden daartoe en heeft de erfgenamen meegedeeld hen van ontwikkelingen op de hoogte te houden.

5.2 Klager heeft in correspondentie jegens de raad, meer in het bijzonder zijn reactie van 27 mei 2011, uitdrukkelijk meegedeeld het intrekken van zijn klacht in beraad te houden.

5.3 Uit het bericht van klager aan de deken waarin hij om bemiddeling vraagt kan, anders dan verweerster stelt, niet worden aangenomen dat klager zijn klacht intrekt. Uit de berichtgeving volgt in geen geval een ondubbelzinnig intrekken van de klacht.

5.4 De raad verwerpt het verweer en verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht.

Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de klacht

5.5 Naar vaste rechtspraak van het hof van discipline geldt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook in het geval een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van de andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.6 De klacht heeft betrekking op handelingen die verweerster in haar hoedanigheid van vereffenaar van S. Nederland B.V. heeft verricht, een hoedanigheid die ook door niet-advocaten vervuld kan worden. De raad heeft dus de (beperkte) maatstaf aan te leggen of verweerster door het handelen en nalaten dat in de klacht omschreven is, voor zover aannemelijk gemaakt, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

5.7 De klacht heeft betrekking op door verweerster aan S. Nederland B.V. gestuurde declaraties, die betrekking hebben op door verweerster verrichte werkzaamheden in haar hoedanigheid van advocaat, immers zij is na ontslag als vereffenaar van de boedel als advocaat van (de) Nederlandse erven blijven optreden.

5.8 Uit de notitie van de door verweerster aangezochte notaris volgt bevestiging van het voorgaande.

5.9 Verweerster heeft tijdens de klachtbehandeling van 11 februari 2013 erkend dat zij declaraties voor door haar als advocaat op verzoek van de Nederlandse erfgenamen verrichte werkzaamheden ten name van S. Nederland B.V. heeft gesteld en ten laste van deze onderneming heeft gebracht. Verweerster heeft vervolgens als vereffenaar van S. Nederland B.V. de declaraties aan haar voldaan.

5.10 De kosten, die gemoeid waren met het optreden van verweerster als advocaat voor de Nederlandse erfgenamen, hadden ten name van alsmede ten laste van hen en niet S. Nederland B.V. dienen te komen.

5.11 Uit de notitie van de notaris van 24 augustus 2011 volgt dat verweerster bewust de declaraties ten naam gesteld heeft van S. Nederland B.V. en ten laste heeft gebracht van deze onderneming, in verband met de afwezigheid van liquiditeit bij de gezamenlijke erven, althans de nalatenschap. De raad kan dit niet anders duiden dan dat verweerster de zekerheid heeft willen hebben dat haar werkzaamheden betaald zouden worden. Verweerster was immers degene die de declaraties ten name van S. Nederland B.V. als vereffenaar betaalbaar kon stellen.

5.12 Verweerster heeft door de declaraties voor de door haar als advocaat verrichte werkzaamheden, zelf in haar hoedanigheid van vereffenaar te voldoen, het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

Verweerster heeft door haar eigen declaraties, die geen betrekking hadden op door haar als vereffenaar verrichte werkzaamheden, als vereffenaar te voldoen, haar rollen als vereffenaar en advocaat onvoldoende gescheiden gehouden. 

5.13 Ter zake van de betalingen aan door verweerster ingeschakelde derden geldt, onder meer blijkens genoemde notitie van de notaris, dat verweerster ook deze declaraties op naam van S. Nederland B.V. heeft laten stellen, zodat deze ten laste gebracht konden worden van deze onderneming in verband met de afwezigheid van liquiditeit bij de gezamenlijke erven, althans de nalatenschap.

5.14 Ook deze declaraties hadden ten name van de erfgenamen althans verweerster in haar hoedanigheid van advocaat (als opdrachtgever) gesteld dienen te worden. Nu verweerster niet gezorgd heeft voor correcte tenaamstelling van de declaraties, en deze declaraties ten laste van S. Nederland B.V. heeft gebracht, heeft verweerster niet de zorgvuldigheid in deze financiële aangelegenheid betracht zoals van haar als vereffenaar en advocaat verwacht mocht worden.

5.15 Verweerster heeft door dit handelen althans dit nalaten het vertrouwen in de advocatuur ondermijnd.

5.16 De klacht is gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. De raad heeft tevens rekening gehouden met de maatregel, die verweerster al door het hof van discipline opgelegd is in een uitspraak van 6 februari 2012.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op grond dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, T. Hordijk, P.C.M. van Schijndel, mr. A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2014.

griffier  voorzitter                

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl

sd