Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:266

Zaaknummer

14-87

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder tegen een journalist van de [krant] heeft gezegd dat het klagers eigen schuld was dat hij letsel heeft opgelopen bij zijn aanhouding en dat hij weinig kans maakte in de procedure bij het Europees Hof. Gegrond. Verweerder had voordat hij inhoudelijk met de journalist over klagers zaak te spreken kwam afstemming moeten zoeken met klager over klagers doelstelling met de eventueel te genereren publiciteit en over de wijze waarop de zaak belicht diende te worden.

Uitspraak

Beslissing van 29 september 2014

in de zaak 14-87

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad met kenmerk […], door de raad ontvangen op 28 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 augustus 2014 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1 vermelde brief van de deken met bijlagen alsmede van de pleitnota van klager.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is in de nacht van 7 op 8 juli 2005 aangehouden toen hij in verwarde toestand op de openbare weg liep. Klager had kort tevoren cocaïne gebruikt. Bij zijn aanhouding heeft klager een schouderbreuk opgelopen. Op 1 augustus 2005 is hij daaraan geopereerd; toen is een kophalsprothese geplaatst.

2.3    Klager heeft op 11 juli 2005 aangifte gedaan tegen de agenten die hem hadden aangehouden ter zake van zware mishandeling. Het Bureau Inlichtingen en Veiligheid van de politie heeft daarop een disciplinair en strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De uitkomst van dat onderzoek gaf de politie geen aanleiding tot het opleggen van disciplinaire maatregelen. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak geseponeerd met sepotcode 01, wat inhoudt dat de agenten volgens het Openbaar Ministerie ten onrechte als verdachte zijn aangemerkt. Het door klager tegen die beslissing gedane beklag is bij beslissing d.d. 15 april 2008 door het Gerechtshof Leeuwarden ongegrond verklaard.

2.4    In 2011 heeft klager met bijstand van verweerder een procedure tegen de politie aangespannen ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de politie aansprakelijk is voor alle door hem als gevolg van de aanhouding geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft deze vordering bij beslissing d.d. 22 augustus 2012 afgewezen, oordelend dat klager zich bij zijn aanhouding fors heeft verzet en dat de politie geen andere minder ingrijpende mogelijkheden had om klager aan te houden. Dat laatste was nodig omdat klager in verwarde toestand verkeerde en met zijn gedrag zichzelf en anderen in gevaar bracht. Van disproportioneel geweld is de rechtbank niet gebleken.

2.5    Verweerder heeft dit vonnis bij brief d.d. 28 augustus 2012 aan klager toegezonden, vergezeld van een gemotiveerd advies om geen hoger beroep in te stellen, en uitleg voor het geval klager met bijstand van een andere advocaat hoger beroep wenste in te stellen. Bij e-mail van 30 augustus 2012 heeft klager verweerder voor diens schrijven bedankt, uitdrukking gegeven aan zijn teleurstelling, maar tevens verweerder bedankt voor alle genomen moeite en energie die deze in de zaak had gestoken. Klager heeft geen hoger beroep ingesteld.

2.6    Klager had eerder al met bijstand van mr. [C], voormalig kantoorgenoot van verweerder, een klacht ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Deze klacht is gericht tegen het gebrekkige onderzoek naar de slechte behandeling door de politie die hem ten deel is gevallen. Toen mr. [C] het kantoor verliet is deze klachtzaak bij het Europees Hof bij verweerder op kantoor achter gebleven.

2.7    Bij brief d.d. 4 september 2013 heeft het Europees Hof aan mr. [C] bericht dat aan de Nederlandse regering is verzocht om uiterlijk 16 januari 2014 op de klacht te reageren en daarbij in het bijzonder in te gaan op een tweetal door het Hof geformuleerde vragen. Tevens is de regering verzocht zich uit te laten over de mogelijkheden van een minnelijke schikking.

2.8    Naar aanleiding van voormelde brief van het Europees Hof heeft klager in oktober 2013 contact gezocht met een journalist van de [krant], de heer [E], om een artikel in die krant te krijgen. Op de vraag van de heer [E] wie zijn advocaat was in deze zaak heeft klager de naam van verweerder gegeven. Verweerder heeft de heer [E] een toelichting gegeven op de stand van zaken in de procedure. Het vervolgens over de kwestie op 23 oktober 2013 geplaatste artikel in de [krant] draagt de kop: “Advocaat geeft [… ] (klager) bij Hof ‘weinig kans’.” In het artikel zelf citeert de journalist verweerder als volgt: “De Nederlandse regering zal naar verwachting met een goed verhaal komen en ik denk dat meneer […] weinig kans maakt.” En verderop: “Je kunt niet echt achterhalen hoe het gegaan is. Volgens de agenten is er sprake geweest van een worsteling. Daarbij kan meneer […] ongelukkig op de schouder terecht zijn gekomen. Hij was door het dolle heen en liep op de weg, dat was levensgevaarlijk. Hij dacht dat hij belaagd werd door mensen die iets van hem wilden stelen en flipte. Hij heeft het over zichzelf afgeroepen dat hij in deze situatie terecht is gekomen.” …. “Er zijn volgens de rechter geen strafbare feiten gepleegd.”

2.9    De Staat heeft inmiddels een schikkingsvoorstel gedaan voor een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de redelijke, noodzakelijke en gespecificeerde kosten van de procedure bij het Hof.

2.10    Bij brief met bijlagen van 5 november 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Vreemde en ontoelaatbare uitlatingen te doen over klagers zaak tegen een journalist van de [krant], met name door te stellen dat het zijn eigen schuld zou zijn dat hij letsel heeft opgelopen bij zijn aanhouding en dat hij weinig kans maakte in de procedure bij het Europees Hof;

b)    Onzorgvuldig en onvoldoende deskundig op te treden bij de behandeling van zijn zaak en zodoende tekort te schieten bij de behartiging van zijn belangen waardoor hij financieel schade lijdt.

3.2    Klager heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij tegen het werk van verweerder geen bezwaar heeft.

4    VERWEER

4.1    Verweerder zegt in het telefoongesprek met de journalist slechts in algemene bewoordingen te hebben aangegeven wat juridisch relevant was voor de behandeling van de zaak bij het Hof. Hij meende dat te kunnen doen zonder afstemming met klager. Zijns inziens moet een advocaat wel enige vrijheid hebben om op vragen van journalisten te antwoorden zonder eerst ruggespraak met de cliënt te hebben. De onderliggende feiten en bijzonderheden waren toen al uitgebreid door klager zelf verwoord en ook bekend uit de civiele procedure.

4.2    Hij heeft zijn geheimhoudingsplicht niet geschonden. In het bijzonder is niet door hem gezegd dat klager het letsel aan zichzelf te wijten heeft en dat hij in een procedure weinig kans zou hebben. Hij heeft wel gezegd dat klager het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij in deze situatie terecht is gekomen en dat het een lastige zaak was.

4.3    Hij heeft altijd goed werk geleverd.

5    BEOORDELING

5.1    Regel 10 lid 1 van de Gedragsregels 1992  luidt als volgt: “Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of is geweest, neemt de advocaat, behalve de belangen van de cliënt tevens de gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt geen informatie zonder toestemming van de cliënt en vermijdt misverstand over de hoedanigheid waarin hij optreedt.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Gebleken is dat verweerder voordat hij inhoudelijk met de journalist over klagers zaak te spreken kwam geen afstemming heeft gezocht met klager, noch over klagers doelstelling met de eventueel te genereren publiciteit noch over de wijze waarop de zaak belicht diende te worden. Dat had verweerder wel moeten doen, temeer daar hij zelf tot dan toe niet actief bij deze zaak (de zaak bij het Europese hof) betrokken was geweest maar deze pas bij het vertrek van kantoor van mr. [C] van deze onder zijn hoede had gekregen, en dus ook niet kon weten wat klager in deze van hem te verwachten had.

5.3    Het moge zo zijn dat aan de journalist al het een en ander bekend was uit diens voorafgaande contact(en) met klager, en bekend kon zijn uit het in 2012 gewezen vonnis, dat neemt niet weg dat verweerder zich rekenschap diende te geven van de kansen en risico’s die nu eenmaal altijd aan publiciteit verbonden zijn teneinde het belang van zijn cliënt daarbij zo goed mogelijk te dienen. Dat heeft verweerder niet althans zeker niet voldoende gedaan. Ook al was het door de rechtbank gewezen vonnis openbaar, dan wil dat nog niet zeggen dat de journalist al met de ins en outs daarvan bekend was. Verweerder heeft blijkens de hiervoor geciteerde passages uit het krantenartikel actief de aandacht gevestigd op punten die tegen klager pleitten of althans niet voorkomen dat dat in dat artikel gebeurde. Dat had niet zo gemoeten.

5.4    Door zonder voorwaarden vooraf voor medewerking aan een eventueel artikel – de journalist had die mogelijkheid van publicatie nog open gelaten – met de journalist in gesprek te gaan en diens vragen zonder enige terughoudendheid te beantwoorden, heeft verweerder in elk geval het risico genomen dat een artikel zou worden gepubliceerd waar hij geen correcties meer op kon aanbrengen en waarin een voor klager ongunstig beeld wordt geschetst. Klagers vrees dat daarmee zijn belang bij de recente aanvraag van een exploitatievergunning voor een koffieshop is geschaad is niet van elke grond ontbloot.

5.5    De hiervoor geciteerde zinsneden in het artikel zijn te herleiden op het gesprek van de journalist met verweerder. Zij betreffen geen algemene bewoordingen maar behelzen juist kwalificaties – weliswaar niet letterlijk maar kennelijk wel ontleend aan verweerder - van de feiten waardoor klager in zijn belang kon worden geschaad. Ook als die kwalificaties objectief gezien juist zijn en ook uit andere bronnen waren af te leiden had verweerder zich daarvan dienen te onthouden.

5.6    Verweerder is door zijn handelwijze tekort geschoten in de zorg die hij jegens klager diende te betrachten. De raad is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.7    Nu klager ter zitting heeft verklaard dat hij tegen het door verweerder verrichte werk geen bezwaren heeft wordt dit onderdeel van de klacht afgewezen.

6    MAATREGEL

6.1    Nu verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is bestraft volstaat de raad met oplegging van na te noemen maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdeel a is gegrond; aan verweerder wordt ter zake de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Klachtonderdeel b is ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, J.H. Brouwer, K.F. Leenhouts en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  29 september 2014.