Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:75
Zaaknummer
R. 4265/13.172
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft namens zijn cliënte twee kort gedingen aanhangig gemaakt. In het tweede kort geding heeft de Voorzieningenrechter in zijn vonnis opgenomen dat er zich na de eerste kort geding procedure geen relevante nieuwe feiten zich hebben voorgedaan. De Voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de grondslag voor de vordering van de cliënte van verweerder ontbreekt en heeft voorts de cliënte van verweerder in de werkelijk gemaakte proceskosten veroordeeld.
Inhoudsindicatie
De stelling van verweerder dat klager niet rechtstreeks in zijn belang getroffen is, verwerpt de Raad. Verweerder heeft als advocaat van de wederpartij van klager, klager in de procedures betrokken. Dit geeft klager een rechtstreeks belang om te klagen. Klager is dus ontvankelijk in zijn klacht.
Inhoudsindicatie
De Raad overweegt verder dat het een advocaat van de wederpartij in beginsel vrijstaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend acht maar dat daarbij tevens gezorgd dient te worden dat de belangen van de wederpartij niet nodeloos geschaad worden.
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft door klager nodeloos in de procedure te betrekken niet voldaan aan de op hem jegens klager rustende zorgplicht. De klacht is gegrond. Verweerder wordt de maatregel opgelegd van enkele waarschuwing.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 9 juli 2013 met kenmerk K070 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 10 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft de belangen van de ex-echtgenote van klager behartigd.
2.2 Verweerder heeft namens zijn cliënte een kort geding geëntameerd dat heeft geleid tot een vonnis van 25 september 2012 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam. In dit kort geding vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de cliënte van verweerder afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
2.3 Op 1 februari 2013 heeft verweerder op verzoek van zijn cliënte wederom een kort geding dagvaarding uit laten brengen aan klager.
2.4 Bij vonnis in kort geding van 26 februari 2013 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam zijn de vorderingen van de wederpartij afgewezen en is de wederpartij veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 3.343,07. In het vonnis is onder meer overwogen:
“(…)
4.5 Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat een grondslag voor de vordering van C. [cliënte van verweerder] ontbreekt en dat deze daarom zal worden afgewezen. C. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [Klager] heeft vergoeding gevorderd van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten van in totaal € 3.343,07. Daartoe stelt hij dat hij wederom nodeloos in rechte is betrokken en daardoor op kosten is gejaagd.
Voor vergoeding van de werkelijke proceskosten is plaats in geval de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te spannen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. C. heeft [klager] wederom, met eenzelfde vordering als in de vorige kort-gedingprocedure aan de orde was, in rechte betrokken, terwijl zich nadien geen relevante nieuwe feiten hebben voorgedaan die tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden. C. had op basis van het vorige kort-gedingvonnis moeten begrijpen dat een voldoende grondslag voor toewijzing van de gevraagde voorziening ontbreekt, ook indien zou worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen die zij daar nu aan ten grondslag heeft gelegd. Door desondanks een kort geding te starten is [klager] gedwongen geweest om opnieuw kosten te maken teneinde zich tegen de vordering van C.te verweren. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de vordering van [klager] tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten toe te wijzen.
(…)”
2.5 Bij brief van 26 februari 2013 (e-mail) heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij misbruik van procesrecht gemaakt heeft door een tweede kort geding procedure te starten, terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden waren die een tweede kort geding rechtvaardigden. Verweerder heeft dientengevolge klager op kosten gejaagd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft in de tweede kort geding dagvaarding nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. In zoverre is het kort geding vonnis onjuist. Verweerder had dit graag getoetst gezien in hoger beroep. Zijn cliënte heeft daarvan afgezien. Klager komt geen klachtrecht toe. Verweerder is immers de advocaat van de wederpartij. Verweerder bestrijdt dat klager kosten heeft gemaakt. Zijn cliënte is immers in de proceskosten veroordeeld. Verweerder heeft niet klachtwaardig gehandeld.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 De raad oordeelt dat klager rechtstreeks in zijn belang getroffen is, gelet op het feit dat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klager, klager in procedures heeft betrokken. Het enkele feit dat klager door verweerder in een procedure betrokken is, geeft klager het rechtstreeks belang om te klagen.
5.2 Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 Gelet op de overwegingen in het kort geding vonnis van 26 februari 2013 staat vast dat verweerder klager nodeloos in een procedure betrokken heeft.
5.4 Hoewel verweerder als advocaat van de wederpartij in beginsel de vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend acht, dient de advocaat van de wederpartij er tevens voor te zorgen dat de belangen van de wederpartij niet nodeloos geschaad worden. In zoverre heeft de advocaat van de wederpartij een zorgplicht jegens zijn wederpartij.
5.5 De raad oordeelt dat verweerder niet voldaan heeft aan de op hem jegens klager rustende zorgplicht door nodeloos een kort geding te starten.
5.6 De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl