Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:215
Zaaknummer
14-95
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder niet krachtig genoeg voor klager te hebben opgetreden tijdens de rechtszitting tot opheffing van zijn beschermingsbewind en met name email correspondentie over het optreden van de bewindvoerder en de daaruit voor klager voortvloeiende schade niet te hebben behandeld en een andere zaak niet in behandeling te hebben genomen. Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat verweerder mocht volstaan met overlegging van de email correspondentie van klager. Voorts mocht verweerder in het licht van zijn eigen verantwoordelijkheid constateren dat er geen basis was voor een vruchtbare samenwerking zodat hij de tweede zaak niet in behandeling kon nemen.
Uitspraak
Beslissing van 14 juli 2014
in de zaak 14-95
naar aanleiding van de klacht van:
de heer X
wonende te A
klager
tegen:
mr. Y
advocaat te B
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 17 juni 2014 met kenmerk RvT 14-0016/TRC/ml, door de raad ontvangen op 18 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Omstreeks november 2012 heeft klager zich tot verweerder gewend met twee zaken. Ten eerste wenste klager rechtsbijstand in het hoger beroep omtrent de opheffing van zijn beschermingsbewind en wenste hij zijn klachten ten aanzien van dit bewind kenbaar te maken. Ten tweede wenste klager teruggave van het UWV vanwege onterechte (loon)vorderingen.
1.3 Klager heeft zich gedurende de behandeling van de eerste zaak in aan verweerder gerichte e-mails zeer ontevreden uitgelaten over de democratische rechtsstaat in het algemeen en over de werkwijze van verweerder in het bijzonder.
1.4 Het beschermingsbewind is bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2013 opgeheven. In de beschikking is overwogen dat de bewindvoerder ter zitting niet heeft weersproken dat klager zelf zeer wel in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en ter zitting blijk van vertrouwen heeft gegeven in het eigen kunnen van klager. In de beschikking is voorts overwogen dat de zuster van klager ter zitting heeft verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het bewind een “bijproduct” van de schuldsanering was en dat zij achteraf gezien het bewind niet zou hebben aangevraagd indien zij had geweten welke consequenties dit zou hebben.
1.5 Op 26 januari 2013 stuurt verweerder klager een e-mail met de volgende inhoud: “Bijgaand beroepschrift. Gaarne uw commentaar zodat ik het kan verzenden.” Op die dag antwoordt klager verweerder dat hij in het beroepschrift graag wil terug lezen dat hij jaren heeft moeten soebatten omdat de bewindvoerder niet naar behoren zijn werk heeft gedaan en dat hij “ontzettend slachtoffer is van het hele verhaal.” Op 27 januari 2013 antwoordt verweerder klager per e-mail dat hij als advocaat van klager de stukken opstelt, dat hij heeft aangegeven dat er tussen klager en de bewindvoerder geen enkele werkrelatie bestaat en dat daarin alles al besloten ligt, dat alle e-mails van klager worden overgelegd zodat de onvrede van klager voldoende wordt belicht en dat er nog een mondelinge behandeling komt. Per e-mail van 3 maart 2013 schrijft klager verweerder dat hij niet naar deze poppenkast zal komen wanneer er een zitting komt omdat hij zijn argumenten niet terug leest in het (bedoeld is) appelschrift dat verweerder als pro deo advocaat heeft “geproduceerd” (aanhalingstekens zijn van klager), dat het niet normaal reageren er wel bij zal horen maar dat het klager tegen de borst stuit en dat het totaal niet reageren wanneer klager in de UWV kwestie van betekenis wil zijn klager tot op het bot ergert. Daarop antwoordt verweerder bij e-mail van 3 maart 2013 met de mededeling: “Bel even voor een afspraak”. Vervolgens gaat de e-mail correspondentie verder.
1.6 In een e-mail van 8 april 2013 inmiddels met als onderwerp: “Halfwas van likmeversje/Franse slag* “ schrijft verweerder klager: “Ik ben de scheldkanonnades zat.”
1.7 Bij e-mail van 17 juni 2013 stelt verweerder klager voor een andere advocaat te zoeken, zodat hij het dossier kon overdragen.
1.8 In een e-mail van 2 december 2013 met als onderwerp: ”blijf maar weg, wanneer de zitting UWV is “ schrijft klager onder meer het volgende aan verweerder:
“………waardeloze flutadvocaat,……….. wacht nog altijd op jouw respons zodat ik jouw waardeloze ondermijnende flutoptreden bespreekbaar kan maken…… en laat me weten waar ik mijn klacht over uw optreden nu eindelijk eens kan neerleggen zodat het nalatige ondermijnende optreden van u gevolgen mag krijgen. “
Bij brief d.d. 6 december 2013 dient klager de klacht in.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) bij de behandeling van de opheffing van het beschermingsbewind van klager na te laten de klachten die klager heeft over het beschermingsbewind kenbaar te maken, en de schade die klager dankzij dit bewind heeft geleden, terug te vorderen.
b) de zaak van klager inzake de onterechte inkomensvordering van het UWV niet in behandeling te nemen,
c) klager moedwillig juridisch in het donker te houden.
3 TOELICHTING OP DE KLACHT
Klager verwijt verweerder niet krachtig genoeg voor klager te hebben opgetreden. Tijdens de rechtszitting is alleen de opheffing van het beschermingsbewind besproken. Klager heeft geen moment de tijd gehad om zijn klachten kenbaar te maken. Klager is van mening dat hij ten onrechte onder beschermingsbewind is gesteld en dat hij als gevolg daarvan financieel en emotioneel een flinke deuk heeft opgelopen. De bewindvoerder heeft in de visie van klager zijn werkzaamheden niet goed uitgevoerd. Dit had klager tijdens de terechtzitting willen bespreken, maar daartoe werd hij door het gerechtshof niet in de gelegenheid gesteld.
Het tweede bezwaar van klager tegen het optreden van verweerder is dat de behandeling van de zaak tegen het UWV helemaal niet van de grond is gekomen.
4 VERWEER
Nadat een eerste bespreking met klager in aanwezigheid van de zwager van klager had plaatsgevonden bleek niet mogelijk om over cruciale zaken nader contact met klager te hebben. Voorts is de vertrouwensrelatie onder druk komen te staan vanwege de wijze van communiceren van klager. In dit alles heeft verweerder tenslotte aanleiding gezien om zijn relatie met klager te verbreken.
Klager is niet ingegaan op het verzoek van verweerder om het door verweerder opgestelde concept appelschrift in de kwestie van het beschermingsbewind van commentaar te voorzien en/of te bespreken. Gezien het feit dat de termijn op 12 februari 2013 verstreek heeft verweerder ervoor gekozen om op 29 januari 2013 het appelschrift in te dienen. Teneinde het appel op een ordentelijke manier af te wikkelen is verweerder naar de zitting van het hof van 11 juni 2013 gegaan hoewel klager in het midden liet of verweerder daar in zijn visie aanwezig diende te zijn en of hij (klager) aanwezig zou zijn.
Klager heeft gecorrespondeerd met het UWV. Verweerder heeft enkel van deze correspondentie afschrift ontvangen en het is verweerder vervolgens niet gelukt om hierover met klager in gesprek te komen.
5 BEOORDELING
5.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
Ad klachtonderdeel a
5.2 Uit het klachtdossier blijkt dat de inspanningen van verweerder er toe hebben geleid dat het beschermingsbewind is opgeheven, zoals klager dat wenste.
5.3 Uit de beschikking kan worden afgeleid dat er in de zaak in zoverre iets is misgegaan dat in ieder geval één van de oorspronkelijke aanvragers van het bewind dat achteraf niet had willen doen en dat de bewindvoerder zelf niet van oordeel was dat klager althans ten tijde van de behandeling van het hoger beroep niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het totaalbeeld levert op dat het met de onderbewindstelling van klager (inderdaad) niet vlekkeloos en zonder strubbelingen is verlopen. Dit alles heeft echter plaatsgevonden voordat en zonder dat verweerder daarmee bemoeienis heeft gehad, zodat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
5.4 Een advocaat heeft bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt een eigen verantwoordelijkheid waar het de wijze van aanpak betreft. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter kunnen menen dat het voor de zaak die op 11 juni 2013 aan het gerechtshof voorlag (de opheffing van het beschermingsbewind) niet van belang was op de e-mail correspondentie tussen klager en de bewindvoerder in te gaan. De bejegening van de bewindvoerder en eventuele daaruit voortvloeiende schade was toen niet aan de orde. Verweerder heeft de e-mail correspondentie in de procedure overgelegd en daarmee mocht verweerder volstaan.
5.5 De orde van de zitting werd door het gerechtshof bepaald en kennelijk heeft het hof gemeend dat het voor de beoordeling van de zaak niet nodig was om de e-mails van klager in behandeling te nemen. Daarbij had verweerder en daarmee ook klager zich neer te leggen.
5.6 De voorzitter ziet niet in dat verweerder bij de behandeling van het hoger beroep van het beschermingsbewind jegens klager op tuchtrechtelijke wijze te kort is geschoten. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b
5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat de behandeling van de zaak tegen het UWV niet van de grond is gekomen.
5.8 In regel 9 van de gedragsregels voor advocaten ligt de nadruk op het feit dat advocaat en cliënt het eens moeten zijn over de aanpak van de zaak. Voorts zal er tussen advocaat en cliënt een voldoende vertrouwensbasis moeten zijn. Indien deze vertrouwensbasis ontbreekt dient een advocaat zich terug te trekken.
5.9 Bij de stand van zaken zoals die uit het klachtdossier blijkt mocht verweerder in het licht van zijn eigen verantwoordelijkheid constateren dat het klager aan het benodigde vertrouwen ontbrak en dat er geen basis was voor een vruchtbare samenwerking omdat klager en verweerder het niet eens zouden kunnen worden over de aanpak van de zaak en omdat klager verweerder niet voldoende vrijheid zou geven om naar eigen inzicht de zaak te behandelen en daarover met klager te communiceren. De gang van zaken is mede toe te schrijven aan de wijze waarop klager zich eigenlijk van meet af aan jegens verweerder heeft opgesteld. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder kan de voorzitter niet zien. Klachtonderdeel b is derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c
5.10 Nu dit klachtonderdeel geen zelfstandige betekenis heeft behoeft daarop niet te worden beslist.
BESLISSING
Wijst de klacht af in alle onderdelen.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 14 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 juli 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten