Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:234
Zaaknummer
23/13
Inhoudsindicatie
De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat verweerster niet tekort is geschoten in de dienstverlening aan haar cliënte. Verweerster heeft voldoende overleg gehad met haar cliënte over een schikkingsvoorstel. Niet gebleken is dat haar cliënte niet akkoord was. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 9 mei 2014
in de zaak 23/13
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 18 maart 2013 op de klacht van:
mevrouw [ ]
klaagster
tegen:
mr. [ ]
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 14 februari 2013 met kenmerk 011/012 KG046, door de raad ontvangen op 18 februari 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 18 maart 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad, hierna “de voorzitter”, de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 maart 2013 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 8 april 2013 door de raad ontvangen op 9 april 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede het verzetschrift van klaagster d.d. 8 april 2013.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat klaagster het niet eens was met de beslissing van de rechter met betrekking tot de voormalige ouderlijke woning van klaagster. Bovendien heeft verweerster klaagster onjuist voorgelicht over de positie van klaagster in verband met haar relatie met haar nieuwe partner. Ook de kwaliteit van de dienstverlening liet te wensen over.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
de voorzitter onvoldoende acht heeft geslagen op de door klaagster overgelegde stukken en het standpunt van klaagster met betrekking tot de beslissing in het tussenvonnis betreffende de verdeling en waardebepaling van de voormalige ouderlijke woning van klaagster waarvan volgens de rechtbank de voormalige echtgenoot van klaagster op basis van redelijkheid en billijkheid mede-eigenaar werd geacht te zijn. Klaagster was het daar beslist niet mee eens. Voorts heeft klaagster veelvuldig haar zorg geuit over haar positie in verband met haar relatie met haar nieuwe partner, maar verweerster heeft haar steeds gerustgesteld. Dit bleek onjuist. De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat dit klachtonderdeel onvoldoende is onderbouwd. Ook ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening heeft de voorzitter een onjuist standpunt ingenomen. De voorzitter heeft geen, althans onvoldoende acht geslagen op de door klaagster overgelegde stukken, terwijl wel wordt gerefereerd aan brieven van verweerster. Klaagster wilde wel een andere advocaat in schakelen maar dat bleek moeilijk omdat andere advocaten terughoudend waren om haar zaak over te nemen. Klaagster moest uit nood bij verweerster blijven.
4 VERWEER
4.1 Het verweer van verweerster blijkt uit de stukken van de procedure in eerste aanleg. Ter zitting heeft verweerster aangevoerd dat zij veel gecorrespondeerd heeft met klaagster en veel telefoongesprekken gevoerd. Ook is er veel e-mailverkeer geweest. De boedelscheiding, die tevens de ouderlijke woning van klaagster omvatte, is uitgemond in een schikking. De zitting van de rechtbank is twee maal geschorst voor onderling overleg. Over de waardebepaling en de verdeling van die woning is met klaagster gesproken. Ook de mogelijkheid van hoger beroep is besproken. Daar waren echter risico’s aan verbonden terwijl klaagster juist graag van de zaak afwilde.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat verweerster heeft aangegeven dat zij over de schikking overleg heeft gehad met haar cliënte en dat de rechtszitting geschorst is voor onderling overleg over mogelijke oplossingen. Uiteindelijk is een schikking bereikt waarin ook de verdeling van de voormalige ouderlijke woning van klaagster is betrokken. Klaagster heeft niet betwist dat er overleg over deze schikking is geweest en dat zij verweerster heeft meegedeeld dat zij ‘van de zaak afwilde’. Niet gebleken is, naar het oordeel van de raad, dat klaagster het niet eens was met de schikking. Ook over de mogelijkheid van hoger beroep tegen het tussenvonnis is gesproken, zoals onder meer blijkt uit de brief van verweerster van 12 februari 2010 aan klaagster (blz. 2, laatste alinea), waarin verweerster klaagster gemotiveerd afraadt hoger beroep in te stellen. Ook het gestelde omtrent de positie van klaagster in verband met haar relatie met haar nieuwe partner is niet komen vast te staan. Niet gebleken is dat verweerster onjuist heeft geadviseerd. Klaagster stelt dat bij haar op basis van mondelinge besprekingen een andere indruk is ontstaan over haar positie dan thans door verweerster wordt gesteld, doch zulks is niet aan de hand van concrete stukken komen vast te staan. Derhalve kan de raad niet tot een ander oordeel komen dan de voorzitter. Hetzelfde geldt ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening. Ook op dat punt is niet gebleken dat de beslissing van de voorzitter op onjuiste uitgangspunten berust.
5.2 De raad is van oordeel dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter van de raad, waarmee de raad zich verenigt.
5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, G. Ham, N.H.M. Poort, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.