Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:30
Zaaknummer
6834
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar inhoudende dat verweerder onvoldoende en te traag inlichtingen verstrekte. gegrond. berisping
Uitspraak
Beslissing van 10 februari 2014
in de zaak 6834
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
De Deken van de Orde van Advocaten
bij de Hoge Raad der Nederlanden
deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 3 juni 2013, onder nummer R.4139/13.46, aan partijen toegezonden op 4 juni 2013, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2013:65.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 juni 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken.
- een email van mr. B. van 8 december 2013 met bijlagen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 december 2013, waar verweerder met mr. B., en de deken zijn verschenen. Verweerder en mr. B. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in een klachtenprocedure, in strijd met artikel 46 Advocatenwet en meer in het bijzonder in strijd met gedragsregel 37, niet aanstonds inlichtingen heeft verstrekt inzake een tegen hem ingediende klacht, ondanks verzoeken daartoe.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Bij brief van 16 januari 2013 heeft een cliënt van verweerder (de heer Y.K.) een klacht bij de deken ingediend over het optreden van verweerder als zijn raadsman in een strafzaak. De brief heeft als aanhef “Klachtbrief” en vermeldt de volgende verwijten: onduidelijke voorlichting; loze beloftes; onder verkeerde voorwendselen gehandeld; niet ethisch handelen. Deze verwijten worden in de brief met vier bijlagen nader toegelicht.
4.3 Bij e-mail van 17 januari 2013 heeft mr. B. de deken bericht namens verweerder op te treden. Hij verzocht de deken in diezelfde e-mail om correspondentie van mr. B. niet aan klager door te sturen en ook zijn privé gegevens niet bekend te maken aan klager, omdat klager volgens mr. B. “toch wel een zware crimineel betreft” . Volgens mr. B. is klager tot die informatie niet gerechtigd omdat in een klachtprocedure de partijen niet zijn klager en verweerder maar verweerder en de orde. Mr. B. verlangde voorts geheimhouding van zijn privé gegevens.
4.4 Bij brief van 22 januari 2013 aan mr. B. heeft de deken geantwoord dat hij aan de verzoeken niet zou voldoen, immers: “in klachtenprocedures wordt in alle openheid gecorrespondeerd”. Tevens heeft de deken aangegeven dat - gelet op de verzoeken van mr. B. – verweerder rechtstreeks zou worden aangeschreven met het verzoek om te reageren. Hierop is verweerder bij brief van 22 januari 2013 door de deken over de klacht geïnformeerd met het verzoek “om commentaar op de klacht”. In volgende correspondentie heeft de deken uiteengezet dat klachten worden behandeld op grond van de landelijk vastgestelde leidraad dekenale klachtbehandeling. In die leidraad wordt melding gemaakt van de correspondentiewisseling (via de deken) tussen klager en de beklaagde advocaat.
4.5 Bij brief van 26 januari 2013 heeft mr. B. gereageerd op de brief van de deken van 22 januari 2013. Volgens mr. B. heeft een klager geen recht op kennisname van de in een klachtprocedure tussen de deken en de beklaagde advocaat gevoerde correspondentie omdat in een klachtprocedure de partijen niet zijn de klager en de beklaagde advocaat, maar de beklaagde advocaat en de orde. Mr. B. verlangde voorts, in verband met de door hem gestelde ‘zware criminaliteit’ van de klager, opnieuw geheimhouding van zijn eigen privé gegevens.
4.6 Bij brief van 7 februari 2013 heeft de deken mr. B. geantwoord – weer onder verwijzing naar de Leidraad dekenale klachtenbehandeling – dat er wat hem betreft twee mogelijkheden waren: “Hetzij u treedt op voor verweerder (…) en u doet dit op zodanige wijze dat uw brieven kunnen worden doorgezonden aan klager, hetzij u treedt niet op voor verweerder, in welk geval ik hem andermaal zal verzoeken op de klacht te reageren.”
4.7 Mr. B. heeft op 12 februari 2013 zijn eerder standpunt omtrent de correspondentiewisseling herhaald, opnieuw vertrouwelijkheid verlangd van zijn privé gegevens en aangegeven: “verweerder weigert immers niet om u inlichtingen te verstrekken maar daarvoor is wel nodig dat eerst door u moet worden gesteld dat er sprake is van een tuchtrechtelijk onderzoek (regel 37); u inlichtingen wilt en voorts duidelijk aangeeft welke inlichtingen u wenst en waarom u die wenst:”.
4.8 verweerder heeft niet gereageerd, anders dan door de tussenkomst van zijn advocaat mr. B..
4.9 Bij brief van 7 maart 2013 heeft de deken zich tot de Raad van Discipline gewend en daarin zijn bezwaar geformuleerd zoals hierboven, kort samengevat, is weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 In de appelmemorie zijn namens verweerder 10 bezwaren tegen de beslissing van de raad aangevoerd die, bezien in hun onderling verband en samenhang, ten grondslag liggen aan het verwijt aan de raad regel 37 onjuist te hebben toegepast, omdat de deken aan verweerder niet kenbaar had gemaakt dat sprake was van een tuchtrechtelijk onderzoek en het verweerder niet duidelijk was om welke bezwaren het handelde.
5.2 Ter zitting heeft mr. B. namens verweerder kritiek geuit op de manier waarop - in dit geval - de deken te ’s-Gravenhage zijn taak heeft uitgeoefend en vertrouwelijke gegevens naar de tegenpartij heeft doorgezonden.
Ook heeft verweerder in zijn pleitnota onder verwijzing naar een uitspraak van het hof van 16 juli 2012 (nr. 6267) aangevoerd dat de deken ten onrechte geen beroep op een – beweerdelijk door verweerder geschonden - gedragsregel heeft gedaan.
5.3 Het hof stelt - met de raad - vast dat door of namens verweerder geen inhoudelijk antwoord is gegeven op de door de deken gedane verzoeken om te reageren en dat dus aan die verzoeken niet is voldaan. Weliswaar is aangevoerd dat verweerder daartoe ook niet gehouden was omdat niet duidelijk was waarop het verzoek betrekking had en is de deken verweten dat hij in strijd handelde met de geëiste vertrouwelijkheid, maar het hof verwerpt deze stellingname.
5.4 Dekentoezicht is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur; het frustreren daarvan brengt dit vertrouwen in gevaar. Artikel 46c lid 2 Advocatenwet verplicht de deken een onderzoek in te stellen als er een klacht is. Hoe de deken vervolgens zijn taak in het kader van de behandeling van een klacht uitvoert is aan de deken, die daarbij steun kan vinden in de leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling. Onderdeel van een deugdelijk onderzoek is in ieder geval dat klager en beklaagde over elkaars reacties worden geïnformeerd teneinde daarop hun commentaar te kunnen leveren. Dat daarbij niet de door een partij gewenste vertrouwelijkheid kan worden geboden wordt gerechtvaardigd door het algemeen belang om partijen over en weer te informeren en op die wijze het beginsel van ‘hoor en wederhoor’ na te komen.
5.5 Wel kan er onder omstandigheden sprake zijn van zodanige informatie van of over een partij dat openbaarmaking zo ernstige schade toebrengt, dat de deken terughoudend dient te zijn in die informatie-uitwisseling. Zodanige klemmende redenen zijn echter in deze zaak niet aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden. Hetgeen mr. B. in zijn e-mail van 17 januari 2013 heeft aangevoerd is daartoe onvoldoende. Voor zover verweerder dan ook heeft willen betogen dat de deken, gezien zijn wijze van behandeling van de klacht, niet in zijn bezwaar zou kunnen worden ontvangen wordt dit betoog verworpen.
5.6 Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat de deken - en in zijn voetspoor de raad - gedragsregel 37 onjuist heeft toegepast, omdat het voor hem niet duidelijk was dat de deken handelde als bedoeld in die gedragsregel. Het hof verwerpt dit standpunt. De klachtbrief van 17 januari 2013 - met de daarbij gevoegde bijlagen - geeft op niet mis te verstane wijze weer welke verwijten klager over het optreden van verweerder als zijn raadsman had. Geheel overeenkomstig de leidraad is verweerder daarover ingelicht en verzocht om “binnen drie weken na heden uw commentaar op de klacht” te geven. De inhoud van de klacht maar ook het feit dat de deken om informatie verzocht in de context van een klacht tegen verweerder moet voor verweerder duidelijk zijn geweest.
5.7 Zoals hiervoor is overwogen is dekentoezicht essentieel; het frustreren daarvan door geen gevolg te geven aan verzoeken in het kader van een klachtbehandeling is tuchtrechtelijk verwijtbaar en wel zodanig dat niet kan worden volstaan met een enkele waarschuwing, maar een berisping op zijn plaats is. De beslissing van de raad dient derhalve te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 3 juni 2013 met nummer R.4139/13.46.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J. Visser, E. Schutte, en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.