Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:247
Zaaknummer
R.4451/14.37
Inhoudsindicatie
Klacht over kwaliteit van dienstverlening in een onteigeningszaak en over de incasso van begrote declaraties. Het onderzoek door de deken is verricht op basis van een verouderde maatstaf. Verwijzing naar onder andere Hof van Discipline 16 december 2013, zaak 6728. De raad verwijst de zaak bij tussenbeslissing terug naar de deken voor ander onderzoek en rapportage.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 4 februari 2014, door de raad ontvangen op 5 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij brief van 24 februari 2014 heeft verweerder een stuk in het geding gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2014 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn dochter S. , alsmede verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. P. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft tezamen met twee vennoten een restaurant geëxploiteerd in Den Haag.
2.3 De gemeente Den Haag heeft op 23 april 2009 een raadsbesluit genomen tot onteigening van het perceel waarin het restaurant werd geëxploiteerd.
2.4 Klager heeft zich in verband met de onteigening voor rechtsbijstand tot een toenmalig kantoorgenoot van verweerder gewend. De kantoorgenoot heeft de behandeling met instemming van klager aan verweerder overgedragen.
2.5 Verweerder heeft klager bijgestaan in de onteigeningsprocedure bij de rechtbank gedurende de periode van omstreeks 3 juli 2009 tot 2 februari 2012.
2.6 Vanaf 2 februari 2012 heeft klager de behartiging van zijn belangen aan een andere advocaat opgedragen.
2.7 De rechtbank heeft bij beslissing van 26 juni 2013 einduitspraak gedaan. Daarbij is de schadeloosstelling voor een medevennoot van klager bepaald op € 131.000,--, waarin begrepen een reeds betaald voorschot van
€ 7.000,--, te vermeerderen met rente. Voorts is de gemeente veroordeeld om aan de vorenbedoelde medevennoot de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, waarin begrepen een bedrag van € 17.432,47 excl. BTW terzake van de rechtsbijstand, verleend in de genoemde periode waarin verweerder zijn bijstand aan klager heeft verleend.
2.8 Ten tijde van de overdracht van het dossier door verweerder aan de opvolgende advocaat van klager waren meerdere declaraties onbetaald.
2.9 Terzake van de onbetaalde declaraties heeft verweerder een incassoprocedure gevoerd bij de Rechtbank Den Haag.
2.10 Bij vonnis van 3 februari 2014 heeft de rechtbank klager en zijn medevennoten veroordeeld om aan het kantoor van verweerder te betalen een bedrag van € 18.381,03, vermeerderd met de wettelijke rente over € 17.234,74 vanaf 22 oktober 2013 tot de dag der voldoening, met veroordeling van klager en zijn medevennoten in de procedurekosten.
2.11 Bij brief van 7 oktober 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. dat de kwaliteit van de dienstverlening onder de maat is geweest doordat verweerder klager aan het lijntje heeft gehouden en klager niet op een behoorlijke wijze heeft vertegenwoordigd. Ook is klager van mening dat verweerder grove fouten heeft gemaakt, waardoor hij voor klager slechts een schadevergoeding van € 7.000,-- heeft weten te bereiken, terwijl de opvolgende advocaat een schadevergoeding van ruim € 130.000,-- eruit heeft gehaald;
b. dat verweerder ten onrechte stelt dat klager nog openstaande kosten moet betalen ten bedrage van € 17.928,05 wegens (niet betaalde) facturen. Klager betwist die facturen en is van mening dat hij alle facturen heeft betaald, alsmede dat hij met een schone lei op 9 februari 2012 is overgestapt naar de opvolgende advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Discipline (o.a. HvD 4 maart 2013, zaken 6432 en 6435, en HvD 16 december 2013, zaak 6728) geldt als maatstaf voor de beoordeling door de tuchtrechter van de werkzaamheden van een advocaat de volgende.
Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening moeten houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
5.2 Voorts is hier van belang de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.
5.3 Uit het dossier blijkt dat het onderzoek van de deken is verricht vanuit het beginsel dat klager klaagt over de inhoudelijke kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder en dat in het kader van een tuchtrechtelijke procedure geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt van de door de advocaat verrichte werkzaamheden, tenzij uit het dossier aanstonds blijkt dat de advocaat is tekortgeschoten. Dit volgt uit de brief van de deken van 14 januari 2014 aan klager, van welke brief verweerder een kopie heeft ontvangen.
5.4 Ter zitting is aan de orde gekomen dat het door de deken vermelde uitgangspunt niet langer steun vindt in de jurisprudentie van het Hof van Discipline en dat de hierboven vermelde maatstaf dient te worden gehanteerd.
5.5 Voor de beoordeling van de klacht acht de raad van belang dat nader wordt onderzocht wat en op welke wijze door verweerder is geadviseerd in verband met de ontruiming van het bedrijfspand van klager en wat en op welke wijze door verweerder is geadviseerd in verband met de vorderingen uit hoofde van de onteigening, dit laatste in verband met het verwijt dat verweerder klager heeft geadviseerd akkoord te gaan met een vergoeding van € 7.000,--.
5.6 De raad zal de zaak met het oog op nader onderzoek en rapportage door de deken terugverwijzen naar de deken.
6 TUSSENBESLISSING
De Raad van Discipline:
- verwijst de zaak terug naar de deken voor nader onderzoek van de klacht en rapportage met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, H.E. Meerman, J.H.M. Nijhuis, en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan in beginsel geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.