Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:177

Zaaknummer

14-099A

Inhoudsindicatie

Verzoek ex artikel 60b Advocatenwet. Schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd. Benoeming waarnemer bij wijze van voorziening.

Uitspraak

 

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 14-099A

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

tegen

advocaat te      

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 april 2014, met kenmerk 4014-0279, door de raad ontvangen op 17 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek als bedoeld in artikel 60b van de Advocatenwet ten aanzien van verweerder ingediend.

1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van de deken. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief en de bij die brief gevoegde stukken.

2 GRONDEN VAN HET VERZOEK

2.1 Als toelichting op het verzoek is namens de deken gesteld dat verweerder geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Daartoe heeft de deken het volgende gesteld:

- verweerder heeft niet gereageerd op een aansprakelijkstelling door (de advocaat van) zijn voormalige cliënt;

- verweerder heeft niet gereageerd op de brief van 23 januari 2014, waarin de deken verweerder bericht dat hij voornemens is een dekenbezwaar in te dienen;

- verweerder is zijn tijdens het kantoorbezoek gedane toezegging om uiterlijk op 14 februari 2014 alsnog te reageren, niet nagekomen;

- ook na een door verweerder verzocht laatste uitstel is een tijdige reactie uitgebleven, terwijl was aangekondigd dat een gang naar de raad zou worden gemaakt;

- tijdens het kantoorbezoek is geconstateerd dat de financiële situatie waarin het kantoor van verweerder verkeert uiterst zorgwekkend is;

- verweerder is zijn tijdens het kantoorbezoek gedane toezegging om uiterlijk op 24 februari 2014 de jaarcijfers over 2012 alsmede een financieel overzicht over 2013 te verstrekken, ondanks nadien verzonden rappelbrieven, niet nagekomen;

- in de week van 7 april 2014 is een drietal klachten over de onbereikbaarheid van verweerder bij het bureau van de Orde binnengekomen;

- na het nemen van polshoogte op verschillende tijdstippen op 8 en 9 april 2014 is geconstateerd dat verweerder, noch zijn personeel op kantoor aanwezig is;

- een exercitie op het internet heeft opgeleverd dat de kantoorinventaris op 26 februari 2014 is geveild, hetgeen door de deurwaarder is bevestigd.

2.2 Deze omstandigheden vormen volgens de deken voldoende aanleiding om verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk te schorsen.

3 FEITEN

3.1 Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

3.2 Bij brief aan de raad van 11 juni 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek als bedoeld in artikel 60c lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerder ingediend.

Bij beslissing van 18 juli 2012 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet toegewezen en heeft mr. P., advocaat te Amsterdam, als rapporteur benoemd. Bij brief van 11 augustus 2012 heeft mr. P. gerapporteerd naar aanleiding van zijn onderzoek. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de deken geen (nadere) maatregelen getroffen.

3.3 Medio juli 2013 heeft mr. X namens een voormalige cliënt van verweerder deze aansprakelijk gesteld. Vanwege het uitblijven van een inhoudelijke reactie op deze aansprakelijkstelling heeft mr. X de deken aangeschreven.

3.4 Bij brief van 23 januari 2014 aan verweerder heeft de deken (onder meer) geschreven:

Mr. [X] zond mij een afschrift van de in de periode 16 juli 2013 t/m 7 januari 2014 gewisselde correspondentie ter zake – samengevat – de aansprakelijkstelling van uzelf door uw voormalige cliënt [Y] te Arnhem. Een afschrift van de brief d.d. 16 januari jl. van mr. [X] met de bijlagen daarbij treft u hierbij aan evenals mijn reactie daarop van vandaag aan mr. [X].

De correspondentie die mr. [X] bij zijn brief voegt wijst uit dat u in de periode vanaf 16 juli jl. op geen enkel verzoek om een inhoudelijke stellingname omtrent de aansprakelijkstelling, een bewijs van de melding van de aansprakelijkstelling bij uw beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar alsmede het verzoek om de correspondentie in rechte hebt gereageerd ondanks – uiteindelijk – indringende verzoeken van mr. [X].

(…)

Uw wijze van handelen is in meerdere opzichten een advocaat onwaardig.

(…)

Op grond van het voorgaande ben ik voornemens om een dekenbezwaar tegen u in te dienen. Alvorens daartoe over te gaan geef ik u twee weken de tijd om inhoudelijk op het voorgaande te reageren. Een afschrift van deze brief zend ik ook aan mr. [P.] die als rapporteur op grond van artikel 60c Advocatenwet is aangesteld om onderzoek te doen naar uw praktijk.

3.5 Een reactie van de zijde van verweerder is uitgebleven, waarna de deken op 10 februari 2014 het kantoor van verweerder heeft bezocht. Van het kantoorbezoek is een verslag opgemaakt.

3.6 Bij brief van 15 april 2014 heeft de deken het onderhavige verzoek tegen verweerder bij de raad ingediend.

 

4 BEOORDELING VAN HET VERZOEK

4.1 Nu verweerder de door de deken aangevoerde feiten en omstandigheden niet heeft betwist, zal de raad van de juistheid daarvan uitgaan. De raad ziet geen reden om aan de juistheid van hetgeen de deken heeft aangevoerd te twijfelen. Medio 2012 heeft de door de raad benoemde rapporteur mr. P. geconcludeerd dat, hoewel op het eerste gezicht niets het functioneren van verweerder in de weg lijkt te staan, het gemeenschappelijke in de (eerder jegens verweerder ingediende) klachtzaken is dat verweerder op momenten dat hij iets moet doen, dat niet doet. Verder heeft de rapporteur op basis van zijn ervaringen met verweerder geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat het probleem van het niet reageren zich niet opnieuw zal voordoen. Thans doet zich opnieuw de situatie voor, waarin verweerder - ondanks herhaalde verzoeken van de deken in verband met een voorgenomen dekenbezwaar -  niet reageert. Uit de rapportage van mr. P. van medio 2012 is voorts gebleken dat verweerder schademeldingen niet bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld en een aantal schades tot een bedrag van € 20.000,-- uit eigen zak heeft vergoed. Ook uit het verslag van de deken naar aanleiding van  het recente kantoorbezoek van de deken is gebleken dat de financiële situatie van het kantoor van verweerder uiterst zorgwekkend is en de cijfers over 2013 te wensen overlaten. Verweerder heeft de deken tijdens het kantoorbezoek te kennen gegeven dat, mocht het kantoor de eerste maanden van 2014 niet van de grond komen, hij overweegt om de praktijk te beëindigen. De huurovereenkomst loopt eind 2014 af en dient uiterlijk per 1 juni 2014 te worden opgezegd. De afspraak om binnen twee weken na het kantoorbezoek de jaarcijfers 2012 en een financieel overzicht over 2013 aan de deken toe te zenden, is verweerder niet nagekomen.  Hoewel de deken signalen heeft dat verweerder voor zijn cliënten telefonisch bereikbaar is, wekken het inmiddels verlaten kantoorpand en het feit dat de kantoorinventaris is geveild, de indruk dat verweerder zijn praktijk inmiddels feitelijk heeft gestaakt.

4.2 Deze feiten en omstandigheden aangaande de praktijk van verweerder rechtvaardigen de conclusie dat verweerder niet meer in staat is zelfstandig zijn praktijk naar behoren uit te voeren.  Dit leidt onvermijdelijk tot het treffen van een maatregel zoals door de deken verzocht.

BESLISSING

De raad van discipline:

1. wijst het verzoek van verzoeker toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;

2. bepaalt bij wijze van voorziening dat mr. F. Panholzer, advocaat te Amsterdam, de bevoegdheid heeft om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd teneinde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder te brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners en alle overige voorzieningen te treffen die hij, mr. Panholzer, zo nodig in overleg met de deken, nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van de cliënten van verweerder, een en ander  voor een periode van in beginsel maximaal 6 maanden na dagtekening van deze beslissing. Indien voormelde periode niet volstaat dan kan mr. Panholzer,na overleg met de deken, de raad om verlenging van die termijn verzoeken;

3. bepaalt dat mr. Panholzer zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste EUR 250,-- per uur (exclusief BTW), met een maximumbedrag van EUR 5.000,-- (exclusief BTW). Indien laatstgenoemd bedrag niet volstaat, dan kan

mr. Panholzer de raad verzoeken om het maximumbedrag te verhogen;

4. bepaalt dat verweerder dit bedrag aan het kantoor van mr. Panholzer dient te voldoen;

5. bepaalt dat indien de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam deze kosten aan het kantoor van mr. Panholzer voldoet, zij gerechtigd is dit bedrag terug te vorderen van verweerder;

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, L.D.H. Hamer, H.B. de Regt, M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl