Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:67
Zaaknummer
13-285NH
Inhoudsindicatie
Verzet op klacht over advocaat wederpartij. Verweerster zou al een cliëntrelatie hebben met klaagster op grond van bezoeken die klaagster aan verweerder en haar kantoorgenoot heeft gebracht. Ook zou verweerster in een gesprek met haar cliënt, de ex-man van klaagster, ten onrechte met klaagsters minderjarige zoon hebben gesproken. Verzet ten aanzien van de beweerdelijke cliëntrelatie ongegrond. Verzet ten aanzien van het ten onrechte horen van het kind gegrond nu de voorzitter in zijn beslissing ten onrechte niet heeft meegewogen dat de belangen van het minderjarige kind door verweerster hadden moeten worden meegenomen. De raad verklaart het betreffende klachtonderdeel toch ongegrond nu verweerster deze belangen voldoende heeft meegewogen.
Uitspraak
Beslissing van 11 maart 2014
in de zaak 13-285NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de
voorzitter van de raad van discipline van 18 oktober 2013 op de klacht van:
mevrouw
raadsman: mr.
advocaat te Amsterdam
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 18 september 2013 met kenmerk td/np/13-128, door de raad ontvangen op 19 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 18 oktober 2013 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter (hierna: de voorzitter) van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde datum is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 31 oktober 2013, door de raad ontvangen op 1 november 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 21 januari 2014 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld door haar raadsman mr. T.H.S.P. de Jonge, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster d.d. 31 oktober 2013.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
2.2 Op 13 juli 2013 heeft klaagster op het inloopspreekuur van verweersters kantoor een gesprek gehad met verweerster over een mogelijke procedure tegen haar ex-man.
2.3 Verweerster treedt thans op voor de ex-man van klaagster (hierna: de man) tegen klaagster. Op 21 januari 2013 is de minderjarige zoon, toen zo’n 12 jaar oud, van klaagster en de man (hierna: de zoon) met de man op het kantoor van verweerster verschenen. Verweerster heeft toen ook met de zoon gesproken en hem aangeboden hem op zijn school nogmaals te komen spreken. De zoon volgt speciaal onderwijs omdat hij autistisch is.
2.4 Klaagster was op dat moment belast met het eenhoofdig gezag over de zoon.
2.5 De zoon heeft op 4 maart 2013 aan de rechtbank laten weten dat hij bij klaagster wil blijven wonen.
2.6 Op verzoek van de man heeft verweerster een procedure tot het treffen van een omgangs¬regeling en een gezagsvoorziening aanhangig gemaakt en op 13 maart 2013 heeft zij voor de ex-man een aanvullend verzoek ingediend, strekkende tot wijziging hoofdverblijfplaats van de zoon en tot benoeming van een bijzondere curator voor hem.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ter zake van voorzieningen voor de kinderen van klaagster en de man thans de belangen van de man te behartigen, terwijl verweerster eerder een advies-gesprek over een procedure tegen de man had gevoerd met een kantoorgenoot van verweerster en bovendien ook met klaagster op een inloopspreekuur had gesproken over dit geschil;
b) zonder overleg met of toestemming van klaagster met de zoon van partijen de mogelijkheid van een wijziging van diens hoofdverblijf heeft besproken, als gevolg waarvan haar zoon zeer van slag is geraakt.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter in zijn beslissing ten aanzien van klachtonderdeel a) ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat verweerster zelfs de schijn van de schending van vertrouwelijkheid had moeten vermijden en dat de stelling dat een adviesgesprek tijdens een inloopspreekuur in het algemeen niet valt onder juridische bijstand niet valt te rijmen met de inhoud van gedragsregel 7, en ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft miskend dat verweerster de zoon slechts in het belang van haar eigen cliënt heeft gehoord en de belangen van klaagster en van de zoon daarbij onnodig en onevenredig heeft geschonden.
4 BEOORDELING
4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt het volgende. Het klachtdossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat er een cliëntrelatie tot stand gekomen is tussen klaagster en verweerster. Het verzet is voor zover het klacht¬onderdeel a) betreft ongegrond.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt het volgende. Blijkens zijn beslissing van 18 oktober 2013 (punt 4.4) heeft de voorzitter terecht aan zijn oordeel als maatstaf ten grondslag gelegd dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze als hem in overleg met die cliënt goeddunkt, maar dat deze vrijheid (onder meer) ingeperkt kan worden indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij; 2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn; of indien 3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.3 De voorzitter is daarbij voorbij gegaan aan het feit dat in gevallen als het onderhavige, waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, bijzondere prudentie dient te worden betracht en dat de vrijheid van de advocaat in zo’n geval ook kan worden beperkt door de gerechtvaardigde belangen van het minderjarige kind.
4.4 Nu de voorzitter daaraan in zijn beslissing onvoldoende aandacht heeft besteed, is het verzet voor zover het klachtonderdeel b) betreft dan ook gegrond.
4.5 De raad zal klachtonderdeel b) dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.6 Uit het klachtdossier en hetgeen ter zitting is verklaard, is vast komen te staan dat verweerster de zoon heeft gehoord. Tevens is komen vast te staan dat verweerster niet om de voorafgaande toestemming van klaagster, als enige ouder met gezag belast, heeft verzocht. De raad heeft oog voor het feit dat de wetgever minderjarige kinderen, ouder dan twaalf jaar, een (informele) rechtsingang heeft willen geven in bepaalde geschillen die henzelf betreffen. Die (informele) rechtsgang wordt meestal uitgevoerd door gespecialiseerde rechters die getraind zijn in het voeren van gesprekken met dergelijke minder-jarigen. In beginsel is er dan geen plaats voor een advocaat om - tegen de wens en zonder toestemming van de met gezag belaste ouder - gesprekken te voeren opdat een loyaliteitsconflict bij het kind voorkomen wordt.
4.7 Verweerster heeft de raad er anderzijds van overtuigd dat zij een arbeids-verleden – jarenlange ervaring in de jeugdhulpverlening - heeft op grond waarvan zij kon menen dat zij zich voldoende kwaliteiten heeft verworven in het werken met minderjarigen in een echtscheidingssituatie. Het is de raad niet gebleken dat verweerster gedurende dat gesprek onvoldoende zorgvuldig is geweest, ook al is komen vast te staan dat het gesprek de minderjarige heeft aangegrepen. Ook de wijze waarop verweerster daarmee is omgegaan, getuigt van de verlangde prudentie. Verweerster heeft de in dit bijzondere geval van haar geëiste prudentie dan ook in voldoende mate betracht.
4.8 Hoewel dus voor de raad voorop staat dat verweerster in beginsel een dergelijk gesprek niet zonder toestemming had moeten voeren, is de raad van oordeel dat verweerster de grenzen van het tuchtrechtelijk verwijtbare niet heeft overschreden. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond voor zover het op klachtonderdeel a) betrekking heeft;
- verklaart het verzet gegrond voor zover het op klachtonderdeel b) betrekking heeft;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, J.M. van der Laar, H.B. de Regt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing voor zover het verzet ongegrond is verklaard geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld voor wat betreft het ongegrond verklaarde klachtonderdeel door:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post (NIEUW ADRES!)
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging (NIEUW ADRES!)
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl