Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:196
Zaaknummer
14-186A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over uitlatingen van advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 24 juli 2014
in de zaak 14-186A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 8 juli 2014 met kenmerk 4014-0150, door de raad ontvangen op 10 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager en zijn ex-partner hebben samen twee minderjarige kinderen. Gedurende hun relatie woonden klager en zijn ex-partner samen, laatstelijk op het adres van klager in Diemen. Klager huurde eveneens een woning in Amsterdam, waar partijen eerst hebben samengewoond. Tot januari 2013 hadden klager en zijn ex-partner samen een schoonmaakbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma, welke vennootschap stond ingeschreven op het adres van de woning in Amsterdam. In het kader van de ontbinding van de v.o.f. hebben partijen afgesproken dat de ex-partner van klager tijdelijk in de woning in Amsterdam zou verblijven. In verband met een ontstane huurachterstand heeft de verhuurder klager en zijn ex-partner in een procedure betrokken. Verweerder behartigt de belangen van de ex-partner van klager in procedures rondom de kinderen.
1.3 In het kader van een door verweerder namens zijn cliënte tegen klager aangespannen kort geding, heeft verweerder op de zitting van 7 mei 2013 blijkens zijn pleitnotities gezegd:
“De man is van oordeel dat de vrouw moet vertrekken doch ook in de vaststellingsovereenkomst is echter afgesproken dat de vrouw tijdelijk daar zal verblijven.
(…)
Het is spijtig te constateren dat deze situatie in feite pas is begonnen eind februari 2013 toen de man werd verzocht de woning aan de Rustenburgerstraat over te schrijven op de naam van de vrouw.”
1.4 Voorafgaand aan dat kort geding heeft verweerder op 28 februari 2014 aan de advocaat van klager geschreven:
“Eerstens logeert mijn cliënte niet op het adres Rustenburgerstraat (...) doch woont daar.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in stukken en ter zitting mededelingen over het verblijf van zijn cliënte in de woning in Amsterdam heeft gedaan die in strijd zijn met hetgeen partijen eerder zijn overeengekomen.
2.2 Klager voert daartoe aan dat de cliënte van verweerder de woning in Amsterdam daadwerkelijk bewoont als ware de woning door haar gehuurd, terwijl verweerder in zijn pleitnotitie van 7 mei 2013 schrijft dat tussen partijen is afgesproken dat zijn cliënte daar tijdelijk zal verblijven. In dezelfde pleitnota heeft verweerder vervolgens gesteld dat klager is verzocht de woning op naam van zijn cliënte over te schrijven.
3 BEOORDELING
3.1 Nu de klacht is gericht tegen verweerder als advocaat van klagers wederpartij stelt de voorzitter bij de beoordeling van de klacht voorop, dat het de primaire taak van de advocaat is om de belangen van zijn cliënt te behartigen, dat wil zeggen om partijdig te zijn. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt, zulks in overleg met zijn cliënt. Deze vrijheid is niet absoluut. Deze wordt onder meer beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
3.2 De klacht richt zich in de kern tegen de uitlatingen van verweerder als hierboven weergegeven onder 1.3 en 1.4. Verweerder heeft daar tegenin gebracht dat hij geen kennelijk onjuiste stellingen heeft ingenomen, nu zijn cliënte inderdaad zonder recht of titel in de woning in Amsterdam verbleef, maar door de verhuurder werd gedoogd omdat zij de huurpenningen betaalde. Het feit dat zijn cliënte – al dan niet ondanks andersluidende afspraak met klager – beoogde de woning op haar naam over te laten schrijven en verweerder de rechter daarvan op de hoogte heeft gesteld, maakt zijn handelen niet klachtwaardig, aldus verweerder. De voorzitter volgt verweerder in dit betoog en stelt vast dat verweerder geen tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden.
3.3 Naar de voorzitter begrijpt, is de grief die aan klagers klacht ten grondslag ligt er vooral in gelegen dat zijn ex-partner in weerwil van de gemaakte afspraken, aanspraak is gaan maken op het huurrecht op de woning in Amsterdam. Ook als die afspraken en het schenden ervan door een civiele rechter zouden worden vastgesteld – dat is niet aan de tuchtrechter – , dan nog kan naar het oordeel van de voorzitter deze handelwijze van klagers ex verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.
3.4 Onder verwijzing naar de hiervoor onder 3.1 genoemde maatstaf en in het licht van het voorgaande, acht de voorzitter het optreden van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 24 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.