Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:86

Zaaknummer

14-046A + 14-047A + 14-048A + 14-049A + 14-050A + 14-051A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen zes advocaten van één kantoor, optredend voor de wederpartij van klaagster, onder meer over het betekenen van een dagvaarding vlak voor kerstmis en zonder de daarin genoemde producties. Klacht grotendeels kennelijk ongegrond en verder kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 20 maart 2014

in de zaken 14-046A, 14-047A, 14-048A,

14-049A, 14-050A en 14-051A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

1. mevrouw mr.

2. mevrouw mr.

3. de heer mr.

4. de heer mr.

5. de heer mr.

6. de heer

advocaten te Amsterdam

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 februari 2014, door de raad ontvangen op

20 februari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft met cliënten van het kantoor van verweerders een geschil over verborgen gebreken van de woning die zij van klaagster hebben gekocht.

1.3 Verweerders sub 1, 2, 3 en 6 hebben namens de kopers met klaagster gecorrespondeerd over aansprakelijkheid en schadevergoeding. Verweerder sub 4 is de managing partner van het kantoor van verweerders. Verweerder sub 5 heeft als gemachtigde van de overige verweerders met de deken gecorrespondeerd ter zake van de klacht.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet nu:

a. verweerster sub 1 als derde opvolgend advocaat namens de kopers de discussie heeft heropend over een schadevordering terwijl klaagster al twee keer eerder had gereageerd op de aansprakelijkstelling en de voorgaande advocaten, waaronder verweerders sub 2 en 3, het dossier evident hadden gesloten;

b. verweerster sub 1 een dag voor Kerstmis een dagvaarding heeft uitgebracht zonder de producties mee te betekenen, hetgeen een  vorm van morele intimidatie is;

c. verweerder sub 4, als managing partner van het kantoor waar verweerders alle advocaat zijn, verantwoordelijk is voor de wijze waarop het onderhavige geschil door zijn kantoorgenoten wordt behandeld;

d. verweerders sub 5 in zijn reactie aan de deken een onjuiste voorstelling van de feiten geeft, de deken onvolledig informeert en bewust een gedeelte van de gevoerde correspondentie verzwijgt, namens vier verschillende collega’s tegelijkertijd optreedt terwijl zij inhoudelijk tegenstrijdige belangen hebben en in een financieel afhankelijke positie van verweerder sub 4 verkeren, waardoor laatstgenoemde onvoldoende onafhankelijk kan functioneren;

e. verweerder sub 6 brieven heeft geschreven aan de ex-partner van klaagster, waardoor de belangen van klaagster worden geschaad omdat klaagster de inhoud daarvan niet kent maar haar belangen daardoor wel worden geraakt;

f. verweerders haar geheime/afgeschermde adresgegevens hebben vermeld in de jegens haar uitgebrachte dagvaarding.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaten van de wederpartij.

3.3 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen stelt de voorzitter voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.4 De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden behandeld.

3.5 Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt het volgende. Uit het klachtdossier blijkt dat enkele van verweerders (in elk geval verweerders sub 1, 2, 3 en 6) voor hun cliënten hebben opgetreden jegens klaagster. Uit het klachtdossier blijkt niet dat deze cliënten hun vordering jegens klaagster hebben laten vallen of dat zulks ooit door verweerders aan klaagster is gecommuniceerd.

3.6 Onder verwijzing naar de onder punt 3.3 genoemde maatstaf is er naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen sprake van dat de verweerders die inhoudelijk bij de behandeling van de betreffende zaak betrokken zijn geweest, de belangen van klaagster onevenredig hebben geschaad door de enkele toezending van inhoudelijke correspondentie namens hun cliënten aan klaagster. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

3.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt dat de keuze om producties al dan niet gelijktijdig bij een dagvaarding mee te betekenen bij de advocaat ligt. De toepasselijke procedureregels van de rechtbank laten deze handelswijze over het algemeen toe. Opnieuw onder verwijzing naar de onder 3.3. genoemde maatstaf is naar het oordeel van de voorzitter niet komen vast te staan dat klaagster door dit handelen onevenredig in haar belangen is geschaad. Klachtonderdeel b) is ook kennelijk ongegrond.

3.8 Klachtonderdeel c) betreft specifiek het handelen van verweerder sub 4 als managing partner van het kantoor alwaar verweerders allen advocaat zijn. Aan verweerder sub 4 wordt verweten dat hij het kantoor leidt op een wijze die door de Orde van Advocaten niet wordt toegestaan, waarbij klaagster specifiek aan de orde stelt dat het beleid rondom het circuleren van stagiaires niet zou voldoen.

3.9 Bij dit klachtonderdeel heeft klaagster naar het oordeel van voorzitter onvoldoende eigen belang. Of een advocatenkantoor de toepasselijke regelgeving in algemene zin naleeft is, wat er ook zij van de verwijten die klaagster verweerder sub 4 maakt, een kwestie die klaagsters persoonlijke belang niet raakt. Slechts de deken is bevoegd om ten aanzien van dergelijke kwesties, die louter het algemeen belang betreffen, te klagen. In klachtonderdeel c) is klaagster dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

3.10 Klachtonderdeel d) richt zich specifiek tot verweerder sub 5, die voor de overige verweerders als gemachtigde optreedt in de correspondentie met de deken voor deze klachtprocedure.

3.11 Voor zover dit onderdeel betrekking heeft op het feit dat verweerder sub 5 optreedt voor de overige verweerders, terwijl zij tegenstrijdige belangen hebben, doelt klaagster kennelijk op overtreding van art. 7 van de Gedragsregels. Gedragsregel 7 strekt slechts ter bescherming van de belangen van de cliënten van een advocaat, hetgeen meebrengt dat een wederpartij zich niet op die regel kan beroepen (vgl. hof van discipline 27 augustus 1990, Advocatenblad 1991, p. 174). In zoverre is klaagster dan ook niet ontvankelijk in klachtonderdeel d).

3.12 Voor zover klachtonderdeel d) betrekking heeft op het verstrekken van onjuiste gegevens geldt dat het de voorzitter niet is gebleken dat van de verweten gedragingen sprake is geweest. De beweerdelijke financiële afhankelijkheid van de overige verweerders van verweerder sub 4 gaat klaagster als wederpartij van hun cliënten niet aan en is bovendien hier niet relevant. Nogmaals onder verwijzing naar de onder punt 3.3. genoemde maatstaf is ook niet gebleken dat klaagster door het handelen van verweerder sub 5 onevenredig in haar belangen is geschaad. Voor dit gedeelte is klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.

3.13 Ten aanzien van klachtonderdeel e) geldt dat uit het klachtdossier niet blijkt dat klaagsters belangen door het handelen van verweerders op enigerlei wijze zijn geschaad. Klachtonderdeel e) is ook kennelijk ongegrond.

3.14 Ten aanzien van klachtonderdeel f) geldt het volgende. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerders ervoor hebben gekozen om zowel klaagster als de ex-partner van klaagster namens hun cliënten middels één dagvaarding te dagvaarden, zodat de adressen van beide gedaagden in hetzelfde processtuk stonden vermeld en het adres van klaagster dus zichtbaar was voor de andere gedaagde. Het is de voorzitter niet gebleken dat het verweerders bekend was dat dit voor klaagster onwenselijk was. Het handelen van verweerders is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

- verklaart klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel c) en in klachtonderdeeld d) voor zover dat de beweerdelijke tegenstrijdige belangen van verweerders betreft;

- verklaart de klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 20 maart 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.