Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:243

Zaaknummer

L 248 - 2014

Inhoudsindicatie

In 2014 ingediende klacht heeft betrekking op optreden tijdens drie kort gedingprocedures in 2010. Geen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat klacht niet eerder kon worden ingediend. Klacht kennelijk niet-ontvankelijkl.

Uitspraak

Beslissing van 30 september 2014

in de zaak L 248-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

 

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Limburg  van 3 september 2014 met kenmerk DOK 14-035 , door de raad ontvangen op 5 september 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

 

    1.1         Klaagster heeft gedurende 13 jaar een affectieve relatie gehad met de heer X. Partijen hadden de gevolgen van hun relatie vastgelegd in een samenlevingscontract, dat op 28 september 2011 is vastgelegd in een notariële akte. In 2009 is de relatie tussen klaagster en de heer X verbroken. Verweerder heeft klaagster vervolgens bijgestaan bij de afwikkeling van de gevolgen van de verbreking van de samenleving met de heer X.

 

    1.2         Verweerder heeft klaagster in 2010 bijgestaan in een drietal, door de heer X aangespannen, kort geding procedures. In deze procedures is door de voorzieningenrechter op 10 februari 2010 respectievelijk 31 maart 2010 en 1 december 2010 vonnis gewezen. Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter dd. 1 december 2010 is door de heer X hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft klaagster ook in de hoger beroep procedure bijgestaan. In deze is door het gerechtshof op 5 juli 2011 arrest gewezen.

 

    1.3         De gemachtigde van klaagster heeft zich op 7 februari 2014 met een klacht tot de deken gewend.

 

2.               KLACHT

2.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk                 verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet                         doordat:

verweerder de belangen van klaagster niet goed heeft behartigd.

 

    2.2         Klaagster heeft ter toelichting op haar klacht het volgende naar voren gebracht.

Verweerder haastte zich na de zitting in het eerste kort geding op 27 januari 2010 direct naar de wederpartij om van deze een dikke envelop aan te nemen. Tijdens de zitting in het derde kort geding op m17 november 2010 heeft de gemachtigde van klaagster, doordat verweerder niets deed, het woord moeten voeren, waardoor deze zaak wel goed is afgelopen. Verweerder weigerde een procedure tegen de wederpartij te starten, terwijl klaagster een jaar in de veronderstelling was dat hij deze procedure wel zou starten.

 

3.               VERWEER

        Verweerder heeft klaagster in de periode 2010 en 2011 in een vijftal dossiers bijgestaan. De klacht heeft betrekking op de kort geding procedures in 2010. Er zijn nooit klachten geuit over het optreden van verweerder. Integendeel, er zijn nog drie zaken aan verweerder in behandeling gegeven. Pas vier jaar later wordt over het optreden van verweerder in 2010 een klacht bij de deken ingediend.

        Verweerder heeft steeds de belangen van klaagster en niet die van de wederpartij behartigd. Verweerder betwist de aantijgingen van klaagster over zijn optreden tijdens en na de kort geding procedures in 2010.

 

4.           ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

   4.2           Hoewel i n het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht bestaan dienen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De voorzitter zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

 

   4.2          De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder tijdens een drietal kort geding procedures in 2010. De klacht hierover is in februari 2014, derhalve ruim drie jaar nadat de kort geding procedures zijn afgesloten, ingediend. Klaagster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat zij zich niet eerder met een klacht tot de deken heeft kunnen wenden. Nu klaagster zich nimmer eerder heeft beklaagd over het optreden van verweerder tijdens voormelde kort gedingprocedure en zij zelfs nog aan verweerder heeft verzocht haar bij te staan in het door de heer X tegen het vonnis dd. 1 december 2010 ingestelde hoger beroep, dient de rechtszekerheid voor verweerder dat de door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een zo lange termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. De voorzitter zal de klacht daarom als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op      oktober 2014 .

 

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 oktober 2014

 

per aangetekende en per gewone post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.