Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:234
Zaaknummer
R. 4280/13.187
Inhoudsindicatie
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een voorzitter van de raad en/of zijn overige leden dient voorop te staan dat deze uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een voorzitter en/of (een van de ) leden jegens een partij enige vooringenomenheid koestert/koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande levende vrees objectief gerechtvaardigd is. De beslissing is niet valselijk opgemaakt maar degelijk gemotiveerd, authentiek en door de voorzitter en de griffier ondertekend. Dat niet is toegekomen aan schorsing van de behandeling van de klachtzaak is veroorzaakt door het feit dat het wrakingsverzoek onmiddellijk ter zitting buiten behandeling is gesteld.
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek afgewezen.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 De deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft een klacht tegen verzoeker ingediend. Op 19 augustus 2013 is het dossier bij de raad binnengekomen.
1.2 Op 18 november 2013 heeft de behandeling ter zitting van de klachtzaak plaatsgevonden.
1.3 Kort na aanvang van de behandeling ter zitting heeft verzoeker alle leden van de behandelende kamer gewraakt.
1.4 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad op 2 december 2013. Ter zitting is verzoeker verschenen. De leden mrs. B., H. en U. hebben inhoudelijk verweer gevoerd. De mrs. H. en U bij brief van 25 november 2013 en mr. B. bij brief van 26 november 2013.
1.5 Bij beslissing van 16 december 2013 heeft de wrakingskamer bestaande uit mr. B., plv. voorzitter, en mrs. A., E., M. en S, leden, het wrakingsverzoek afgewezen.
1.6 De behandeling van de klachtzaak is vervolgens ter zitting van 17 maart 2014 voortgezet. De raad was bij die gelegenheid als volgt samengesteld: mr. B., voorzitter, en mrs. B., B., H. en U., leden.
1.7 Bij gelegenheid van de behandeling ter zitting van de klachtzaak op 17 maart 2014 heeft verzoeker wederom alle leden van de behandelende kamer gewraakt. De raad heeft geoordeeld dat verweerder aldus kennelijk misbruik maakt van het wrakingsrecht en is aan dat verzoek voorbij gegaan. Verzoeker heeft op 18 november 2013 namelijk om wraking van de raad verzocht in verband met de motivering van de beslissing van de raad dat hij bevoegd was om de klacht tegen (thans) verzoeker te behandelen. Het wrakingsverzoek ter zitting van 17 maart 2014 zag op de weigering om die beslissing nader te motiveren. Feitelijk wraakte (thans) verzoeker dus op dezelfde gronden en daarmee traineerde hij de voortgang van de procedure.
1.8 Bij brief van 14 april 2014 heeft verzoeker wederom alle leden van de betreffende kamer d.d. 17 maart 2014 gewraakt.
1.9 Naar aanleiding van dit wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit de plaatsvervangend voorzitter mr. B. en de leden mrs. H., N., S. en W.
1.10 De griffier heeft bij brief van 22 april 2014 verzoeker en de gewraakte leden van de raad opgeroepen voor de zitting van de wrakingskamer van 26 mei 2014 en daarbij de samenstelling van de wrakingskamer medegedeeld.
1.11 De gewraakte leden van de raad zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het wrakingsverzoek. Zij hebben elk voor zich schriftelijk gereageerd en tot afwijzing van het verzoek geconcludeerd.
1.12 Het verzoek is op 26 mei 2014 in aanwezigheid van verzoeker behandeld. Geen van de gewraakte leden van de raad is verschenen.
2 HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Verzoeker heeft zijn verzoek ter zitting van 26 mei 2014 toegelicht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.2 Verzoeker heeft voor zijn wrakingsverzoek als grond aangevoerd dat de gewraakte leden:
a. zich tegenover hem schuldig hebben gemaakt aan het misdrijf van het opzettelijk gebruik van een valselijk opgemaakt geschrift als ware het echt en onvervalst en ter zitting van 17 maart 2014 hebben volhard in dat gebruik ondanks het feit dat hij, verzoeker, uitdrukkelijk op het valse karakter van dat geschrift had gewezen;
b. ter zitting van 17 maart 2014 in strijd met de dwingende bepalingen van art. 47, tweede lid, Advocatenwet en art. 513, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering, geen gevolg hebben gegeven aan het toen hen allen betreffende, mondeling door hem, verzoeker, ingediende wrakingsverzoek, in die zin dat de zitting van de raad vervolgens niet werd geschorst, en in hun getoonde minachting voor de wet hebben volhard ook nadat hij, verzoeker, uitdrukkelijk had gewezen op het dwingende voorschrift dat de zitting diende te worden geschorst;
c. ter zitting van 17 maart 2014, in strijd met de dwingende bepalingen van art. 47, tweede lid, Advocaten en art. 515, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, het door hem, verzoeker, ingediende wrakingsverzoek zelf hebben behandeld;
d. ter zitting van 17 maart 2014 opzettelijk aan het door hem, verzoeker, mondeling ingediende wrakingsverzoek een strekking hebben gegeven die onverenigbaar is met hetgeen toen feitelijk door hem is aangevoerd, te weten het opzettelijk gebruik maken van een valselijk opgemaakt geschrift als ware het echt en onvervalst, een misdrijf ingevolge art. 225, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.
3 BEOORDELING
3.1 Blijkens de brieven van de gewraakte leden berusten zij niet in de wraking.
3.2 Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer, ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.
3.3 Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou lijden.
3.4 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggende geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, aan partijen in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
3.5 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een (plaatsvervangend) voorzitter van de raad en/of zijn overige leden dient voorop te staan dat deze uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een (plaatsvervangend) voorzitter en/of (een van de) leden jegens een partij enige vooringenomenheid koestert/koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande levende vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.6 Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid en/of een objectief gerechtvaardigde vrees sprake is..
3.7 In de eerste plaats valt niet in te zien dat de beslissing van de wrakingskamer d.d. 16 december 2013 een ongemotiveerd en daarom “valselijk opgemaakt geschrift” zou zijn. Integendeel. Deze beslissing is wel degelijk gemotiveerd, authentiek en door de voorzitter en de griffier ondertekend. De onder a. en d. voor de wraking aangevoerde gronden kunnen derhalve niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
3.8 Ten aanzien van de onder b. en c. aangevoerde gronden voor de wraking overweegt de wrakingskamer dat het wrakingsverzoek onmiddellijk ter zitting buiten behandeling is gesteld. Er is dus niet eenvoudig toegekomen aan schorsing van de behandeling van de klachtzaak op grond van artikel 513 lid 5 Wetboek van Strafvordering. Van strijd met enige dwingende bepaling is derhalve geen sprake. Het wrakingsverzoek kan evenmin op deze gronden worden toegewezen.
3.9 Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de vrees dat het de leden – in subjectieve zin – aan onpartijdigheid ontbreekt, is de wrakingskamer van oordeel dat feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de leden jegens verzoeker enige vooringenomenheid koesteren, haar niet zijn gebleken.
3.10 Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.
3.11 Onder verwijzing naar artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepaalt de wrakingskamer dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
4 BESLISSING
De wrakingskamer :
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gewezen door plaatsvervangend voorzitter jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland en de leden mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel en E.J. van der Wilk, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken op 6 juni 2014.
griffier voorzitter