Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:399

Zaaknummer

13-321

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. De deken kan een klacht niet zelfstandig afdoen. De klager bepaalt of een klacht wordt voorgelegd aan de Raad van Discipline.

Uitspraak

Beslissing van 15 december 2014

in de zaak 13-321

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 1 juli 2014 op de klacht van:

[    ]

klager

tegen:

[    ]

in zijn hoedanigheid van (thans voormalig) Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, advocaat te Utrecht

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 3 juni 2014, door de raad ontvangen op 4 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 1 juli 2014 heeft de voorzitter de klacht afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht. De beslissing is op 2 juli 2014 aan klager verzonden. 

1.3    Bij brief van 16 juli 2014, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 oktober 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 16 juli 2014 van klager.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt uitgegaan van hetgeen in de voorzittersbeslissing is overwogen. In aanvulling daarop is naar aanleiding van de mondelinge behandeling van het verzet gebleken dat de klacht tegen mr. J. na de bemoeienis die verweerder daarmee als deken had, door de opvolgend deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland niet is doorgestuurd naar de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden, afdeling Zuid of Noord.

3    DE KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder dreigde met het niet onderzoeken van de klacht en sluiting van het dossier als niet werd gereageerd op zijn brieven;

b)    verweerder ten onrechte het dossier sloot toen klager niet reageerde;

c)    verweerder de klacht niet onmiddellijk heeft doorgestuurd aan de raad van discipline zoals door klager verzocht, maar het dossier heeft gesloten;

d)    verweerder ten onrechte een kopie van een identiteitsbewijs aan klager heeft opgevraagd.

4    HET VERZET

4.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder ten onrechte heeft gevraagd om een nadere toelichting op de klacht, nu de klacht zoals die was geformuleerd in de brief van 19 augustus 2013, duidelijk genoeg was. Bovendien bleek uit deze brief dat klager de klacht wenste voor te leggen aan de raad van discipline. Verweerder heeft derhalve ten onrechte gesteld dat, bij gebreke van een reactie van klager in de instructiefase, hij over zou gaan tot sluiting van het klachtdossier. Verweerder bezit niet de bevoegdheid om het dossier te sluiten.

5    VERWEER

5.1    Verweerder bepaalt als deken de wijze waarop het onderzoek wordt gedaan. Het is echter aan een klager om te bepalen of een klacht zal worden voorgelegd aan de raad van discipline. Verweerder heeft aan klager meerdere malen gevraagd of hij zijn klacht wenste voort te zetten, waarop geen antwoord is ontvangen. Verweerder heeft het dekenaat met ingang van 1 januari 2014 neergelegd. De behandeling van het klachtdossier van klager is overgedragen aan zijn opvolger, mr. R. Verweerder neemt het standpunt in dat de klacht, nadat bleek dat klager deze wilde voortzetten, had moeten worden doorgezonden aan de raad.

6    BEOORDELING

6.1    Bij de beoordeling van de klacht tegen verweerder heeft de voorzitter de juiste maatstaf, zoals overwogen onder 4.4 van de voorzittersbeslissing, aangelegd.

6.2    Voorop gesteld wordt dat de wet de deken niet de mogelijkheid geeft een (gehandhaafde) klacht zelf af te doen of de zaak te sluiten.

Dat heeft de deken ter zitting ook duidelijk onderschreven.

De taak van de deken is om klager te helpen de klacht te formuleren en om de zaak te onderzoeken. Om praktische redenen wordt door de deken wel een termijn gesteld voor de beantwoording van vragen. Verweerder was als deken vrij te vragen naar een nadere substantiëring van de klacht. Voorts is de handelwijze van verweerder, waarbij verweerder klager bij niet-reageren in het vooruitzicht heeft gesteld de klacht als afgedaan te beschouwen, niet een handelwijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De deken geeft slechts aan hoe hij zwijgen van klager zal interpreteren.

6.3    Klager had op verzoeken van verweerder kunnen reageren en zijn visie op de verdere klachtbehandeling kenbaar kunnen maken.

6.4    Verweerder heeft ter zitting beaamd, hetgeen door klager is gesteld, dat het niet aan de deken is te bepalen of een klacht al dan niet wordt voorgelegd aan de raad van discipline, doch dat dit een bevoegdheid is die uitsluitend toekomt aan de klager. Ook in het licht van deze beschouwing is de handelwijze van verweerder niet klachtwaardig.

6.5    Op het moment van de mondelinge behandeling van het verzet was de klacht tegen mr. J. nog niet (opnieuw) ingediend bij de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden. Dit gegeven is echter voor de beoordeling van het verzet niet relevant. De klacht had volgens verweerder wel doorgeleid moeten worden. Verweerder heeft met ingang van 1 januari 2014 het dekenaat neergelegd. Verweerder heeft geen zicht gehad op het doorleiden van de klacht tegen mr. J. naar de raad, maar heeft toegezegd dat hij hier alsnog navraag naar zal doen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, F.A.M. Knüppe, E.A.T.M. Steverink en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

15 december 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Overijssel

-    de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.