Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:281

Zaaknummer

ZWB 14 - 2014

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft verzuimd om het bezwaar naar behoren te onderbouwen door geen gronden in te dienen, ten gevolge waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Niet naar behoren met klager gecommuniceerd en geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Kwaliteit van de dienstverlening heeft te wensen overgelaten.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing twee weken met als bijzondere voorwaarde terugbetaling eigen bijdrage. Proeftijd 2 jaar.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 3 november 2014

     in de zaak ZWB 14-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

gemachtigde:

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 20 januari 2014met kenmerk K13-029heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabantde klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 22 september 2014. Ter zitting van 22 september 2014zijn verschenen klagers gemachtigde en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 20 januari 2014 met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Op 11 februari 2011 heeft klager een besluit ontvangen van het College voor Zorgverzekeringen (hierna: CVZ) met als onderwerp “voorlopige jaarrekening over 2008”. Het besluit gaat over de kosten van medische zorg in het buitenland, alwaar klager woonachtig is. In het besluit staat te lezen dat de voorlopige bijdrage over het jaar 2008 is vastgesteld op € 148,88. Omdat klager teveel had afgedragen, is een bedrag van € 3.881,21 teruggestort op zijn bankrekening. Onder het besluit is vermeld dat de bezwaartermijn zes weken bedraagt.

 

2.2      Op 26 februari 2012 heeft klager een definitief besluit ontvangen van het CVZ over de jaarafrekening 2008 en daarin is bepaald dat hij € 3.866,20 moest terugbetalen. Ook tegen deze beslissing kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt.

 

2.3      Begin 2012 heeft klager zich gewend tot verweerder met het verzoek om bezwaar aan te tekenen tegen de bestuursrechtelijke beslissing van het CVZ d.d. 26 februari 2012. Op 6 maart 2012 heeft verweerder op nader aan te voeren gronden bezwaar aangetekend tegen zowel de beslissing d.d. 26 februari 2012 als tegen die van 11 februari 2011.

 

2.4      Op 12 april 2012 is verweerder in beide procedures in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van bezwaar in te dienen. Op 17 juli 2012 is het bezwaar tegen de beslissing van 11 februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard omdat dit te laat was ingediend. Voorts is op 17 juli 2012 het bezwaar tegen de beslissing van 26 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen gronden waren ingediend. In de beslissing wordt hieromtrent overwogen:

 

“In de brief van 12 april 2012 heeft het CVZ u verzocht om binnen vier weken alsnog de gronden van uw bezwaar in te dienen. Op 10 mei 2012 en op 22 juni 2012 heeft u opnieuw uitstel gevraagd. Op 17 juli 2012 heeft het CVZ nog geen gronden ontvangen.”

 

2.5      Op 25 mei 2012 heeft het CVZ aan verweerder een brief gestuurd waarin hij aan de termijn voor het aanvullen van de gronden werd herinnerd en op 22 juni 2012 heeft verweerder verzocht om uitstel. Van deze brieven heeft verweerder geen kopie aan klager gestuurd.

 

2.6      Klager heeft de beslissing rechtstreeks van het CVZ op zijn adres in P. ontvangen. Daarna heeft klager niets meer van verweerder vernomen. Op 4 oktober 2012 ontving klager een incassobrief, strekkende tot betaling van € 483,13 ter zake reeds vervallen termijnen.

 

2.7      Bij brief d.d. 26 oktober 2012 heeft klager een betalingsvoorstel geformuleerd, welk voorstel door verweerder zou worden overgebracht aan het CVZ. In december 2012 heeft het CVZ terugbetaling van het gehele bedrag ineens gevraagd. Klagers gemachtigde heeft geprobeerd om contact te krijgen met verweerder, maar dat lukte eerst op 24 januari 2013.

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:

1.      geen gronden heeft ingediend in de bezwaarprocedure tegen een beslissing tot terugbetaling van een bedrag van € 3.881,21 aan het CVZ d.d. 26 februari 2012, als gevolg waarvan klager in zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard op 17 juli 2012;

2.      klager geen afschriften van zijn brieven aan het CVZ d.d 25 mei en 22 juni 2012 heeft verstrekt;

3.      niet op de hoogte heeft gesteld van de negatieve beslissing van 17 juli 2012; klager heeft de beslissing rechtstreeks van het CVZ moeten vernemen;

4.      geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar;

5.      ten onrechte de indruk heeft gewekt dat er een betalingsregeling met het CVZ kon worden getroffen.

6.      desverzocht geen contact meer heeft onderhouden met klager of diens gemachtigde.

             

4          VERWEER

 

4.1      Ter zitting van de raad heeft verweerder de klachtonderdelen 2 tot en met 5 erkend. Verweerder heeft verklaard dat hij enkel de klachtonderdelen 1 en 6 betwist.

 

4.2      Klachtonderdeel 1

Verweerder erkent dat hij aanvankelijk niet heeft onderkend dat de bezwaartermijn tegen de beslissing van 11 februari 2011 al was verlopen. Ook het CVZ is in de ontvangstbevestiging onjuist gaan dateren (2012 i.p.v. 2011) Op 10 mei 2012 zijn de gronden van het bezwaar ingediend. Abusievelijk is die brief onder “betreft” niet aangegeven dat de brief tevens de gronden behelst van het bezwaar tegen de definitieve aanslag van 2008 (zijnde de beslissing van 26 februari 2012). Niettemin is in de bezwaargronden daarop wel ingegaan. Verweerder stelt dat hij klagers rechten daarmee heeft veiliggesteld en dat hem dienaangaande geen verwijt treft.

 

4.3      Klachtonderdeel 6

Verweerder stelt dat er sprake was van een technisch probleem waardoor bij gesprekken vanuit P.bij het doorverbinden de verbinding steeds wegviel. Vanwege het tijdsverschil en klagers drukke werkzaamheden was het ook lastig om terug te bellen. Verweerder heeft gedaan wat binnen zijn vermogen lag om een goed contact te onderhouden. Toch erkent verweerder dat de communicatie te wensen overliet. Wel is steeds geprobeerd om tot een gezamenlijke oplossing van geschillen te geraken. Verweerder biedt aan de eigen bijdrage terug te betalen.

 

 

 

 

5          BEOORDELING

 

Klachtonderdeel 1

5.1      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 van de Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2      Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder op 6 maart 2012 – tijdig – bezwaar heeft aangetekend tegen de beslissing van het CVZ d.d. 26 februari 2012. Het bezwaar is aangetekend op nader aan te voeren gronden. Bij brief d.d. 12 april 2012 heeft het CVZ verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden voor het bezwaar in te dienen. Op 10 mei 2012 heeft verweerder per fax aan het CVZ verzocht om hem een uitstel te verlenen. Ook in deze brief is geen aan het bezwaar ten grondslag liggende grond te ontwaren. In een brief van 25 mei 2012, waarvan klager geen kopie van verweerder heeft ontvangen, is verweerders uitstelverzoek kennelijk door het CVZ gehonoreerd. Bij brief d.d. 22 juni 2012 heeft verweerder wederom om uitstel verzocht, zo blijkt uit de beslissing van het CVZ d.d. 17 juli 2012. Omdat het CVZ op 17 juli 2012 nog steeds geen gronden had ontvangen is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

 

5.3      Op basis van het voorgaande staat naar het oordeel van de raad vast dat verweerder heeft verzuimd om het bezwaar naar behoren te onderbouwen door geen gronden in te dienen, ten gevolge waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Aldus heeft de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder te wensen overgelaten hetgeen verweerder tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

 

5.4      Klachtonderdeel 2 tot en met 5

Nu verweerder de klachtonderdelen 2 tot en met 5 heeft erkend, is daarmee de juistheid daarvan vast komen te staan. De raad zal de klachtonderdelen 2 tot en met 5 derhalve gegrond verklaren.

 

5.5      Klachtonderdeel 6

Op basis van gedragsregel 8 dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

 

5.6     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder niet adequaat met klager heeft gecommuniceerd. Verweerder heeft verzuimd om klager op de hoogte te houden van het verloop van de procedure en heeft voorts de kwestie aangaande de betalingsregeling op zijn beloop gelaten. Ook op de brieven waarin verweerder door klager aansprakelijk werd gesteld, heeft verweerder niet gereageerd. Voorts heeft verweerder in de instructiefase bij de deken evenmin optimaal gereageerd. Tot slot heeft verweerder het aanbod om met klager tot een oplossing te komen, onder meer door de door klager betaalde eigen bijdrage van € 127,-- aan klager te restitueren, niet gestand gedaan. Ook het zesde onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

 

5.7     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen gegrond moet worden verklaard.

 

 

 

 

 

6        MAATREGEL

 

6.1     Uit het voorgaande volgt dat de klacht in alle onderdelen gegrond is. De kwaliteit van de dienstverlening van verweerder heeft niet voldaan aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. De onderhavige klacht staat voorts niet op zich zelf. Er zijn immers ook klachten van een andere individuele klager, welke klachten in de vandaag genomen beslissing ook nagenoeg geheel gegrond zijn verklaard. Die klachtzaak is bekend onder het nummer ZWB103-2014.

 

6.2     De raad is op basis van het voorgaande van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken passend en geboden is. Teneinde verweerder tot terugbetaling van de door klager betaalde eigen bijdrage ad € 127,-- te bewegen zal de raad aan deze voorwaardelijke schorsing de bijzondere voorwaarde verbinden dat verweerder binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de deken een betalingsbewijs van de door hem aan klager verrichte betaling van het bedrag van € 127,-- dient te hebben overgelegd.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

2.    legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder niet binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de onderhavige beslissing aan de deken in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een betalingsbewijs van de door hem aan klager verrichte betaling van het bedrag van € 127,-- heeft overgelegd,dan wel op de grond dat verweerder zich vóór het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op twee jaar, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

 

Aldus gegeven doormr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. A.J. Sol, P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, J.J.M. Goumans, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november2014.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op     4 november 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-       klager

-       verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-       de deken in het arrondissementZeeland-West-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-             verweerder

-             de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl