Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:183

Zaaknummer

14-003A

Inhoudsindicatie

Advocaat geeft ad hoc rechtshulp aan verdachte. Salduz jurisprudentie. Taak van de advocaat tijdens verhoor verdachte. Rolverdeling. Communicatie en uitlatingen tegenover rechercheurs geoorloofd?

Uitspraak

 

Beslissing van 15 juli 2014

in de zaak      14-003A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

tegen:

advocaat te 

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 januari 2014 met kenmerk 4013-0993, door de raad ontvangen op 16 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 2 juni 2014, in aanwezigheid van klagers en hun gemachtigde alsmede verweerder in persoon. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 9 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder treedt op als raadsman van een verdachte in een “witwas” zaak, mevrouw G. Familieleden van mevrouw G hebben verweerder op zijn kantoor bezocht. Daarbij was ook mevrouw X aanwezig, een zuster van mevrouw G.

2.2 Op 23 juli 2013 hebben klagers, opsporingsambtenaren, zich vervoegd bij de woning van mevrouw X teneinde van haar een verklaring op te nemen in de zaak tegen mevrouw G. Mevrouw X had op dat moment bezoek van familie. Klagers gaven vervolgens te kennen dat zij mevrouw X toch wilden horen, en (in de bewoordingen van het proces-verbaal) indien dat niet thuis kon, dan op het politiebureau. Klagers werden vervolgens binnengelaten in de woonkamer en deelden mede dat zij haar zouden gaan horen als verdachte, gaven de cautie en wezen op het verschoningsrecht vanwege de bloedband.

2.3 Tegen het einde van het verhoor werd mevrouw X gebeld door verweerder die even daarvoor vanuit een andere kamer door een familielid was gebeld met de mededeling dat mevrouw X in de zaak tegen haar zuster onverwacht als verdachte werd gehoord in haar eigen woning.

2.4 Verweerder vroeg na dit onderhoud met mevrouw X ook om contact met klager sub 2. Deze deelde aan verweerder mede dat mevrouw X verdachte was en dat hij over toestemming van de officier van justitie beschikte om mevrouw X indien nodig buiten heterdaad aan te houden.

2.5 Bij het gesprek heeft verweerder in bewoordingen waarover klagers en verweerder van mening verschillen, te kennen gegeven de aanpak van de politie, in het bijzonder de dreiging met aanhouding, ongepast te achten en een klacht bij het openbaar ministerie tegen klagers te overwegen.

2.6 Op 24 juli 2013 heeft klager sub 2 verweerder in kennis gesteld van een voorgenomen verhoor van mevrouw G. Bij dat gesprek heeft verweerder nogmaals de werkwijze van de politie ter discussie gesteld.

2.7 Per brief van 31 juli 2013 heeft verweerder zich gewend tot de officier van justitie waarbij hij zich beklaagt over de wijze waarop politie en justitie strafvorderlijke bevoegdheden inzet, ook tegenover mevrouw X. Verweerder stelt onder meer aan de orde dat in zijn visie mevrouw X onder druk is gezet om mee te werken aan het verhoor door de dreiging van aanhouding, terwijl verweerder vraagtekens plaatst bij het aanmerken van mevrouw X als verdachte in de zaak.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zich tegenover klagers obstructief, intimiderend, onbehoorlijk en laatdunkend uit te laten;

b) opzettelijk getracht heeft een verhoor te verstoren;

c)  klagers op ongefundeerde wijze te beschuldigen van chantage en het op ongeoorloofde wijze onder druk zetten van een getuige die tevens als verdachte wordt aangemerkt;

d) bedoelde getuige/verdachte te adviseren terwijl verweerder niet als de advocaat van die getuige/verdachte was aan te merken.

  

4. BEOORDELING

4.1 Naar de raad begrijpt heeft de Dienst Landelijke Recherche niet bedoeld zelfstandig als klager op te treden maar treedt zij op als gemachtigde. Zou dat anders zijn dan wordt de raad geplaatst voor de vraag of deze dienst voldoende rechtstreeks eigen belang heeft bij de klacht; het recht te klagen tegen een advocaat komt niet toe aan een ieder. De raad verwijst naar haar beslissing van 10 juni 2014, zaaknummer 13-372A, waaruit volgt dat de raad de Dienst Landelijke Recherche niet ontvankelijk acht indien niet blijkt van een eigen belang waarin deze dienst getroffen wordt.

4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De meest vergaande stelling van klagers is dat het verweerder als advocaat van mevrouw G niet vrijstond om als raadsman in de bres te springen voor mevrouw X toen zij werd verhoord, waarbij klagers wijzen op een mogelijke tegenstelling van belangen. Verweerder voert aan dat het niet aan klagers is om te oordelen over (het ontstaan van) een advocaat-cliënt relatie. In voorkomend geval moet een advocaat, daartoe aangezocht, ad hoc kunnen adviseren, aldus verweerder.

4.3 De raad volgt verweerder hierin. Wanneer de politie een huisbezoek aflegt om een verhoor af te nemen, waarbij de cautie wordt gegeven en het verschoningsrecht wordt uitgelegd, bevreemdt het niet dat andere in de woning aanwezige personen contact zoeken met een hen bekende advocaat, ook al treedt deze op als raadsman van een ander. Over de wijze waarop verweerder zich tegenover klagers heeft geuit geven partijen verschillende lezingen maar duidelijk is wel dat het telefooncontact tussen verweerder en mevrouw X enerzijds en verweerder en klagers anderzijds in het verlengde liggen van de waarborgen die de wet kent om verdachten te beschermen zoals het zwijg- en verschoningsrecht.

4.4 Het is goed denkbaar dat het een advocaat die voor een bepaalde verdachte optreedt niet is toegestaan een andere verdachte te benaderen, onder druk te zetten om wel of niet te verklaren, of diens verhoor te obstrueren. In deze zaak is echter niet aannemelijk geworden dat verweerder met dat doel contact heeft opgenomen met mevrouw X. Verweerder was immers benaderd via een familielid naar aanleiding van een onverwacht verhoor als verdachte en er ontstond, in de woorden van verweerder, vanuit het perspectief van mevrouw X ad hoc behoefte aan rechtskundige bijstand, nu zij onverwacht als verdachte werd gehoord. Het verlenen van deze ad hoc rechtshulp is niet hetzelfde als ingrijpen in het verhoor om de belangen van een andere cliënt te dienen, noch is gebleken dat verweerder anderszins actief mevrouw X “bewerkte” in het belang van zijn cliënte mevrouw G. De raad is dan ook van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat er een advocaat-cliënt relatie is ontstaan tussen verweerder en mevrouw X en dat verweerder het vanuit die hoedanigheid vrijstond om gebruik te maken van zijn advocaatrechtelijke bevoegdheden.

4.5 Klagers hebben er op gewezen dat vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1986, 695) toelaat dat op verdachten druk wordt uitgeoefend om mee te werken teneinde een verklaring te krijgen. Zo is de door verweerder als ongepaste druk uitgelegde mededeling dat vrijheidsbenemende maatregelen kunnen worden genomen tegen mevrouw X op zichzelf geoorloofd, aldus klager. De jurisprudentie over de mate waarin het is toegestaan een verdachte onder druk te zetten neemt echter niet weg dat de raadsman in strafzaken tot taak heeft de werkwijze van politie en justitie kritisch te volgen, waarbij hij zijn cliënt in voorkomend geval met nadruk kan wijzen op het zwijg- of verschoningsrecht. Niet is ongeoorloofd dat een raadsman het beleid van politie en justitie  ter discussie stelt, bijvoorbeeld tijdens een verhoor, dat is zelfs zijn taak in de rechtsstaat als tegenwicht tegen de bevoegdheden van politie en justitie. Ook is niet ongeoorloofd dat een raadsman ter discussie stelt dat een persoon als verdachte wordt aangemerkt terwijl daar in zijn visie onvoldoende gronden voor zijn.

4.6 Klagers hebben ook gewezen op de (nuancering van de) Salduz-jurisprudentie. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 9 november 2010 (NJ 2010/615) en van 11 juni 2013 (NJ 2013/346) geldt de verplichting een verdachte te wijzen op het recht een advocaat te raadplegen niet als een verdachte niet is aangehouden. Met hun redenering en de gegeven toelichting ter zitting kiezen  verweerders er kennelijk  voor  om in voorkomende gevallen (om  strategische redenen) een verdachte niet aan te houden zodat de raadsman niet van tevoren wordt geconsulteerd. Dat behoort weliswaar tot de beleidsvrijheid die de wet en de jurisprudentie politie en justitie toestaat, het betekent niet dat een advocaat die op de wijze zoals verweerder betrokken raakt bij een geëntameerd verhoor van een niet aangehouden verdachte, geen standpunten mag innemen over de wel of niet gepaste druk die uitgaat van de wijze van optreden van de politie vanuit zijn rol als bewaker van de rechten van een verdachte. Tegenover de beleidsruimte van politie en justitie – bijvoorbeeld de ruimte om een persoon als verdachte aan te merken en dat ook mede te delen terwijl dat geen vervolg krijgt – staat de taak van de raadsman in strafzaken die eveneens ruimte nodig heeft om zijn vitale rol in de rechtsstaat te kunnen vervullen. Het is de raad niet gebleken dat verweerder die rol te buiten is gegaan.

4.7 De raad zou overigens de klacht gegrond hebben verklaard als in deze zaak voldoende aannemelijk was geworden dat verweerder bij het invullen van zijn rol als raadsman met zijn woordkeuze of feitelijke aanpak tuchtrechtelijk over de schreef was gegaan. Onnodig grievende opmerkingen zijn niet geoorloofd en dat geldt evenzeer voor feitelijke obstructie en intimidatie van politieambtenaren die de hen opgedragen taken vervullen. Verweerder heeft de feiten waarmee klagers  deze onderdelen van de klacht onderbouwen echter gemotiveerd betwist. Verweerder erkent wel in het heetst van de strijd ferme bewoordingen te hebben gekozen. De raad moet in het midden laten wat verweerder precies tegen klagers heeft gezegd, aangezien dit bij de elkaar tegensprekende partijen niet valt te vast te stellen. Daaraan kan niet afdoen dat klagers sub 2 en 3 één en ander hebben vastgelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, nu daartegen altijd tegenbewijs openstaat en de raad van oordeel is dat verweerder met zijn verweer één en ander voldoende heeft ontzenuwd. Onder  deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door  mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, J.M. van de Laar, B. Roodveldt, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2014.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl