Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:211

Zaaknummer

OB 331 - 2013

Inhoudsindicatie

Het valt een advocaat niet te verwijten dat de rechtbank wegens gebrek aan bewijs voorbij is gegaan aan de stellingen van zijn cliënt, indien die cliënt geen bewijzen voor zijn stellingen kon aanvoeren.

Inhoudsindicatie

Klacht lijkt er op te zijn gericht dat verweerster als deskundige niet eigener beweging is overgegaan tot het instellen van hoger beroep. Hiermee miskent klager de taak van een advocaat. Het ligt op de weg van de cliënt om aan de advocaat kenbaar te maken indien hij, ondanks het negatief advies van die advocaat, hoger beroep wenste in te stelen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 1 september 2014

in de zaak OB 331-2013

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                    

 

 

     

     klager

 

 

                      tegen:

 

 

                       

 

                      verweerster

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 22 oktober 2013 met kenmerk 48/13/130K, door de raad ontvangen op 23 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken dd. 22 oktober 2013, met bijlagen;

-     de brief van klager dd. 19 mei 2014;

-     de brief van verweerster dd. 21 mei 2014, met bijlagen;

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager heeft zich in januari 2009 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Bij beschikking dd. 5 juni 2009 heeft de rechtbank bepaald dat de ex-echtgenote van klager gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning. Bij beschikking dd. 31 augustus 2010 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken, en voorts bepaald dat de vrouw bevoegd was tot bewoning van de (voormalige) echtelijke woning gedurende zes maanden na      inschrijving van de beschikking, dat klager zijn onderneming diende te laten    uitschrijven van het adres van de (voormalige) echtelijke woning en dat hij zijn auto van de oprit diende te verwijderen en heeft voorts de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gelast.

2.2      Verweerster heeft bij brief dd. 7 september 2010 een afschrift van de beschikking aan klager toegezonden. Verweerster heeft klager gewezen op de appeltermijn van drie maanden. Verweerster gaf daarbij aan dat het instellen van appel enkel zinvol zou kunnen zijn, indien hetgeen in eerste aanleg niet was aangetoond in appel wel aangetoond zou kunnen worden. Zij verzocht klager uiterlijk binnen een maand aan haar te berichten indien hij in appel wenste te gaan.

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. verweerster geen poging tot mediation heeft ondernomen;

2. verweerster geen hoger beroep heeft ingesteld;

3. klager op advies van verweerster zijn huis heeft betreden waardoor hij     

    onder dwang uit huis is gezet en in een Verdihuis is geplaatst;

4. klager de in boedel heeft moeten “laten” aan zijn ex-echtgenote, waardoor

    hij nu zijn zaak en zijn auto kwijt is.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft in een gesprek met klager mediation voorgesteld, maar klager had hiervoor geen belangstelling.

4.2      Verweerster heeft klager bij brief dd. 8 mei 2009 uitgelegd dat een eerdere aan zijn ex-echtgenote toegewezen voorlopige voorziening niet meer geldig was omdat er niet tijdig een verzoek tot echtscheiding was ingediend. Verweerster heeft aan klager aangegeven dat zij zo snel mogelijk een verzoek tot voorlopige voorzieningen zou aanvragen, waarin zij namens klager zou verzoeken hem in de echtelijke woning te laten verblijven. Verweerster heeft klager niet geadviseerd de woning zomaar te betreden. In de nieuw gevoerde voorlopige voorzieningenprocedure werd het gebruik van de woning bij beschikking dd. 5 juni 2009 opnieuw aan de ex-echtgenote van klager toegewezen.

4.3      Verweerster heeft geen enkele bemoeienis gehad met de BOPZ-zaak of  de opname van klager bij Novadic Kentron.

4.4      Verweerster is tijdens haar vakantie door een kantoorgenote vervangen. Zij had in overleg met klager geen uitstel gevraagd, maar zich doen vervangen door haar kantoorgenote. Zij was volledig van het dossier op de hoogte. Een jaar later is verweerster wegens zwangerschapsverlof een periode niet aanwezig geweest. Ook toen is zij door haar kantoorgenote vervangen.

4.5      Verweerster heeft bij brief dd. 7 september 2010 aan klager geschreven dat appel mogelijk was tegen beslissing van 31 augustus 2010, wat de termijn was en dat zij  maar weinig kans op succes in hoger beroep zag, als hij geen aanvullend bewijs kon leveren. Verweerster heeft vervolgens regelmatig met klager gesproken over de mogelijkheid van appel. Uiteindelijk heeft klager in overleg met verweerster –bij gebrek aan bewijsmateriaal- ervoor gekozen om geen appel in te stellen.

4.6      Toen klager in september 2011 opnieuw vragen stelde over het instellen van hoger beroep heeft de kantoorgenote van verweerster (bij afwezigheid van verweerster wegens zwangerschapsverlof) bij brief dd. 19 september 2011 aan klager te kennen gegeven dat de appeltermijn was verstreken en dat hij na meermalen overleg met verweerster te hebben gevoerd hiervan had afgezien.

 

5          BEOORDELING

5.1      Klager heeft verweerster in haar hoedanigheid van advocaat benaderd om hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerster onvoldoende in het werk heeft gesteld om de gevolgen van de echtscheiding in onderling overleg te regelen. Waar klager geen bewijzen voor zijn stellingen kon aanvoeren, valt  het verweerster niet te verwijten dat de rechtbank wegens gebrek aan bewijs voorbij is gegaan aan de stellingen van klager.

5.2      Verweerster heeft klager in mei 2009 voorgehouden dat een voorlopige voorziening, waarbij het gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw was toegewezen, was komen te vervallen aangezien het verzoek tot echtscheiding niet tijdig was ingediend. Dit betekent niet dat verweerster klager heeft geadviseerd de woning te betreden. Zij heeft klager juist voorgehouden dat zij een nieuwe voorlopige voorzieningenprocedure zou starten, waarbij zij zou verzoeken om het gebruik van de woning aan klager toe te wijzen. Dat klager de (voormalige) echtelijke woning heeft betreden en door de politie hieruit is gezet valt verweerster niet te verwijten.

5.3      Verweerster heeft klager een afschrift van de beschikking van de rechtbank dd. 31 augustus 2010 toegestuurd. Zij heeft hem voorgehouden dat het instellen van hoger beroep enkel zinvol zou zijn, indien klager zijn stellingen in hoger beroep wel zou kunnen bewijzen, hetgeen verweerster niet aannemelijk achtte. Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de klacht er niet op is gericht dat verweerster, ondanks een daartoe strekkende opdracht van klager, heeft nagelaten hoger beroep in te stellen, maar dat verweerster als deskundige niet eigener beweging is overgegaan tot het instellen van hoger beroep. Hiermee miskent klager de taak van een advocaat. Het lag op de weg van klager om aan verweerster kenbaar te maken indien hij, ondanks het negatief advies van verweerster, hoger beroep wenste in te stellen.

5.4      Uit de door verweerster overgelegde urenspecificatie is gebleken dat gedurende de appeltermijn veel overleg tussen klager en verweerster heeft plaatsgevonden. Door klager is niet betwist dat er tijdens deze gesprekken voor is gekozen om geen hoger beroep in te stellen. Van verweerster kon niet worden verwacht dat zij, terwijl zij geen mogelijkheden zag om met succes een appelprocedure te voeren en klager haar hiertoe bovendien geen opdracht had gegeven, uit zichzelf zou overgaan tot het instellen van hoger beroep. Ter zake valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.5      De raad zal op grond van het bovenstaande de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door , mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. A.A. Freriks, R.G.A.M. Theunissen, Th. Kremers en W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2014 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant   

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl