Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:335

Zaaknummer

14-175A

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit dienstverlening gegrond. Voorwaardelijke schorsing. Verweerder heeft beroep in uitkeringskwestie niet gestaafd met stukken, waardoor dit is afgewezen. Verweerder had ervoor moeten zorgen dat, al dan niet via klaagster, de juiste (medische) informatie zou worden verkregen om het beroep te motiveren.

Uitspraak

Beslissing van 16 december 2014

in de zaak 14-175A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 juli 2014 met kenmerk 4014-0090, door de raad ontvangen op 3 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2014 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 18, genoemd in de brief van de deken.

- e-mail van 2 oktober 2014 met bijlagen van verweerder aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De aanvraag is door het UWV afgewezen. Aan dit besluit is de rapportage van een verzekeringsarts ten grondslag gelegd, waarin onder meer was vastgesteld dat klaagster was aangewezen op gestructureerd werk met een duidelijke taakverdeling en zonder een hoge werkdruk of conflicthantering. De verzekeringsarts heeft, hiervan uitgaand en rekening houdend met onder meer klaagsters duizeligheidsklachten, klaagster geschikt geacht voor een aantal functies.  Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing van 21 januari 2013. Vervolgens heeft klaagster de bijstand van verweerder ingeroepen.

2.3 Verweerder heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd en verkregen. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 744,-. Bij beroepschrift van 31 januari 2013 heeft verweerder op verzoek van klaagster beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit op bezwaar. In het beroepschrift is, voor zover relevant, vermeld:

"De geduide functies kan zij niet vervullen aangezien zij gewezen is op structureel werk met een duidelijke taakverdeling en zonder een hoge werkdruk of conflicthantering. Eiseres zal nog proberen om het bovenstaande te bewijzen aan de hand van medisch objectiveerbare gegevens."

2.4 De gemachtigde van klaagster heeft op verzoek van verweerder een medische verklaring bij klaagsters huisarts gevraagd. Deze verklaring is op 4 februari 2013 afgegeven. Verweerder heeft (de gemachtigde van) klaagster vervolgens gevraagd bij de huisarts een nieuwe verklaring op te vragen. Op 1 juli 2013 heeft de huisarts een nieuwe verklaring over de gezondheid van klaagster afgegeven, die nagenoeg gelijk is aan de eerdere, op 4 februari 2013, afgegeven verklaring. In de eerste verklaring staat onder meer dat klaagster haar heeft geconsulteerd over duizeligheid. In de tweede verklaring is na "duizeligheid" toegevoegd "waarbij zij soms flauwvalt".

2.5 Verweerder heeft de verklaringen van de huisarts van 4 februari 2013 en 1 juli 2013 niet in de procedure bij de rechtbank ingediend en heeft ook geen andere stukken in de procedure bij de rechtbank ingebracht. De zitting, waarbij klaagster, haar gemachtigde en verweerder aanwezig waren, vond plaats op 20 september 2013.

2.6 Het beroep is bij uitspraak van 16 oktober 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt daarin onder meer:

"De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de bezwaararbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag heeft gelegd voor eiseres ongeschikt zijn. Eiseres heeft haar stelling dat dit anders is, niet onderbouwd, terwijl de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige blijkens hun rapportages de voor eiseres vastgestelde beperkingen in acht hebben genomen bij de vaststelling van de geduide functies."

2.7 Klaagster heeft zich daarna tot een andere advocaat gewend, die hoger beroep heeft aangetekend tegen genoemde uitspraak.

2.8 Bij brief van 1 februari 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) heeft verzuimd (medische) stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van het beroep tegen het besluit van het UWV en klaagster evenmin heeft laten weten dat hij nadere (medische) stukken nodig had om de zaak te kunnen winnen;

b) tijdens de zitting bij de rechtbank geen woord heeft gezegd.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel gesteld dat zij verweerder de verklaringen van de huisarts van 4 februari 2013 en 1 juli 2013 heeft verstrekt, alsmede een verslag van haar neuroloog en een medisch advies van de GGD Amsterdam, waarin wordt geadviseerd klaagster uitstel te verlenen voor het volgen van een inburgeringscursus. Deze stukken heeft verweerder niet bij de rechtbank ingediend, aldus klaagster, terwijl hij evenmin heeft gezegd dat hij nog andere medische stukken nodig had om de zaak te kunnen winnen.

4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de klachten die zijn vermeld in de twee verklaringen van de huisarts al bekend waren bij de bezwaarverzekeringsarts en dus niets aan het dossier zouden hebben toegevoegd. Het verslag van de neuroloog en het advies met betrekking tot de inburgeringscursus, dat voor een ander doel is geschreven, bevonden zich volgens verweerder al in het dossier van de bezwaarprocedure.

4.3 De raad overweegt dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen, indien deze daarover klaagt. Wel zal de raad rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.4 Vaststaat dat voor het slagen van de beroepsprocedure stukken in het geding dienden te worden gebracht, waaruit zou blijken dat klaagster de  door de bezwaararbeidsdeskundige vastgestelde functies niet kon uitoefenen. Daarvoor waren mogelijk niet alleen medische stukken vereist, maar ook en vooral, zoals verweerder ter zitting heeft erkend, stukken ter weerlegging van het advies van de bezwaararbeidsdeskundige, inhoudend dat klaagster ondanks haar medische beperkingen nog een bepaald aantal functies kon vervullen.

4.5 Het moge zo zijn dat de (in 4.1 vermelde) medische stukken die klaagster aan verweerder heeft verstrekt, niet voldoende waren om de zaak te winnen; in ieder geval stond het verweerder niet vrij zonder enig overleg met klaagster overlegging van de verklaringen van de huisarts achterwege te laten. Die verklaringen had klaagster immers – zo niet op instructie van, dan toch – in overleg met verweerder opgevraagd, zodat klaagster ervan uit mocht gaan dat verweerder die niet zo maar terzijde zou leggen. Naar verweerder ter zitting heeft verklaard, heeft hij klaagster na ontvangst van de eerste huisartsverklaring zelfs teruggestuurd naar de huisarts met het verzoek om een aangevulde verklaring, waarin ook zou staan dat klaagster wel eens flauw valt. De aangevulde verklaring is verkregen, doch vervolgens heeft verweerder deze niet in de procedure gebruikt zonder daarover met klaagster te overleggen. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.6 Het had bovendien en vooral op de weg van verweerder gelegen zich een redelijke inspanning te getroosten om ervoor te zorgen dat de stukken die nodig waren om de procedure te winnen (als bedoeld in 4.4) zouden worden verkregen. Op dit punt is verweerder schromelijk tekortgeschoten. Klaagster heeft gesteld dat verweerder haar nooit heeft gezegd dat de tweede verklaring van de huisarts d.d.. 1 juli 2013 onvoldoende was en dat nog nadere informatie nodig was. Verweerder heeft dit niet in de vereiste concrete zin weersproken. De raad stelt vast dat het beroep bij de rechtbank stond of viel met de vraag of klaagster ondanks haar medische beperkingen in staat geacht moest worden een bepaald aantal functies te verrichten. Verweerder had ruim voor de zitting bij de rechtbank – die op 20 september 2013 heeft plaatsgehad – ofwel zelf een of meer (medisch dan wel arbeids)deskundigen moeten benaderen met door hem geformuleerde, daarop gerichte vragen, ofwel klaagster schriftelijk moeten informeren welke specifieke informatie hij nodig had om de zaak te kunnen winnen en hoe zij die informatie zou kunnen verkrijgen. Vast staat dat verweerder heeft een noch het ander heeft gedaan. Hij heeft in het geheel geen serieuze poging gedaan om de zaak voor klaagster te winnen.

4.7 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de bijstand in de beroepsprocedure door verweerder niet voldeed aan de hiervoor bedoelde professionele standaard. Verweerder heeft niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.8 Klaagster heeft gesteld dat verweerder ter zitting slechts heeft gezegd dat hij niet beschikte over medische stukken en het woord verder aan de gemachtigde van klaagster heeft gelaten. Verweerder heeft aangevoerd dat hij ter zitting het beroepschrift heeft toegelicht en dat daarna de gemachtigde van klaagster het woord heeft gevoerd. Verweerder had daaraan naar eigen zeggen niets toe te voegen.

4.9 Gelet op dit verweer, kan de raad de verweten gedraging niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

MAATREGEL

De raad is van oordeel dat verweerder ten opzichte van klaagster ernstig is tekortgeschoten in de behartiging van haar belangen. Met zijn handelwijze heeft hij niet alleen ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld maar ook heeft hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep geschaad. Mede gezien de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder is de raad van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke schorsing op zijn plaats is.

BESLISSING

De raad van discipline

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 1 maand;

- bepaalt dat de maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, G. Kaaij en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan wat betreft klachtonderdeel a) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan wat betreft klachtonderdeel b) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl