Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:14
Zaaknummer
13-313
Inhoudsindicatie
wederpartij beklaagt zich erover dat verweerder ongeoorloofde druk uitoefent en zonder over een titel te beschikken dreigt met het verbeuren van dwangsommen en executie. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 21 januari 2014
in de zaak 13-313
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw [naam]
klaagster
gemachtigde:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 december 2013 met kenmerk RvT 13-0327 door de raad ontvangen op 23 december 2013, en van de op de bij deze brief gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 5.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster is verwikkeld in een langlopend conflict over de afwikkeling van een maatschap waarvan zij ooit deel uitmaakte. Over die afwikkeling zijn vele procedures gevoerd onder andere over de wijze van beëindiging en de datum waarop de maatschap is geëindigd.
1.3 Verweerder staat de twee andere (voormalig) maten van de maatschap bij. Op 8 januari 2013 heeft het gerechtshof Den Haag een arrest gewezen waarbij klaagster, onder meer, is veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de afwikkeling van de maatschap op straffe van een dwangsom.
1.4 Over de uitleg van dat arrest is tussen klaagster en de cliënten van verweerder een verschil van mening ontstaan.
1.5 Bij brief d.d. 17 mei 2013 heeft verweerder klaagster het volgende geschreven: “Conform de te uwer laste in het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 12 mei 2010 gewezen veroordeling tot meewerken aan de afwikkeling van de tussen u en mijn cliënt tot 3 oktober 2008 bestaand hebbende maatschap, zoals bekrachtigd en verbeterd in het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 8 januari 2013, verzoek ik u bij deze namens cliënten vriendelijk in te stemmen met afwikkeling van de maatschap op grond van een door de heer drs. P.J.G.M. Kluiters van MBV Nijkerk op te stellen eindbalans en – jaarrekening. …. ….. ….. Voor de goede orde wijs ik u er op dat afwijzing van het concrete verzoek van cliënten zoals hiervóór geformuleerd, beschouwd zal worden als een weigering om medewerking te verlenen aan afwikkeling van de maatschap als bedoeld in eerder genoemd vonnis, zodat u terstond de dwangsom zult verbeuren van € 1.000 als vermeld in eerder genoemd arrest. … …”
1.6 Bij vonnis van 27 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage de vorderingen van klaagster om de cliënten van verweerder te verbieden het arrest van 8 januari 2013 te executeren, dan wel te bevelen de executie van dat arrest gestaakt te houden, en om de cliënten van verweerder te veroordelen tot medewerking aan de afwikkeling van de maatschap door -samen met klaagster- opdracht te geven aan een door de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants, dan wel een andere onafhankelijke en onpartijdige organisatie, aan te wijzen accountant afgewezen. Door klaagster is appel ingesteld van dit vonnis.
1.7 Bij brief van 22 oktober 2013 heeft de gemachtigde van klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te dreigen met het verbeuren van dwangsommen en executie terwijl verweerder niet over een titel daartoe beschikt;
b) klaagster op ongeoorloofde wijze onder druk te zetten om cijfers van de heer Kluiters en de door verweerder of zijn cliënten voorgestane afwijkende verdelingspercentages te accepteren;
c) de druk op klaagster nog verder op te voeren door klaagster een onredelijke korte termijn te stellen om de cijfers te accepteren.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat klaagster zich met haar klachten richt tot de advocaat van de wederpartij. Aan deze komt een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
ad klachtonderdeel a) en b)
4.3 Bestudering van het dossier levert op dat het standpunt dat verweerder heeft ingenomen op zijn minst pleitbaar is terwijl het wat meer moeite kost om dat ook te zien van de wijze waarop klaagster meent dat de relevante passage uit het dictum van het arrest van het hof moet worden uitgelegd. Dat wordt ook bevestigd door het feit dat de vorderingen van klaagster in het vonnis van 27 juni 2013 door de voorzieningenrechter zijn afgewezen. Het is niet aan de tuchtrechter om de bezwaren van klaagster tegen dat vonnis nog eens na te lopen. Daarop sneuvelen klachtonderdelen a) en b). Deze zijn kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel c)
4.4 Klachtonderdeel c) lijkt te berusten op een misverstand. Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster geen termijn van twee dagen maar van twee weken heeft gegeven om de cijfers te accepteren. Dit wordt bevestigd door zijn brief d.d. 30 september 2013 aan klaagster die zich bij de stukken bevindt. Toen deze termijn ongebruikt verstreken was heeft verweerder in zijn brief van 17 oktober 2013 zijn sommatie herhaald en een extra termijn van twee dagen genoemd. Gelet op de voorgeschiedenis en op alle complicaties die door klaagster blijkens het arrest van het hof in deze kwestie opgeworpen is een termijn om het nu toch eens tot een afwikkeling te laten komen niet snel te kort. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 21 januari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klaagster
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten