Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:177

Zaaknummer

R. 4524/14.109

Inhoudsindicatie

De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in 2009. Klaagster heeft de klacht vier jaar nadien ingediend. Klaagster heeft geen gronden aangevoerd die een dergelijke tijdsverloop rechtvaardigen, zodat de rechtszekerheid met zich brengt dat het belang van verweerster bij de beoordeling prevaleert en de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 12 mei 2014 met kenmerk K342 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 13 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft zich in 2009 tot verweerster gewend naar aanleiding van een gewezen verstekvonnis van 22 oktober 2008 van de Rechtbank Rotterdam.

1.2 Bij faxbrief van 26 februari 2009 heeft verweerster klaagster laten weten dat de termijn voor het instellen van het verzet reeds is verstreken.

1.3 Klaagster heeft gesteld dat zij pas op 7 februari 2009 kennis heeft genomen van het verstekvonnis. Verweerster heeft hierop de zaak in behandeling genomen. Verweerster heeft de opdracht aan klaagster bevestigd bij faxbrief van 27 februari 2009.

1.4 Verweerster heeft verzet ingesteld tegen het vonnis van 22 oktober 2008 voornoemd.

1.5 Op 28 september 2009 heeft de behandeling ter zitting van het verzet plaatsgevonden.

1.6 De Rechtbank Rotterdam heeft het verzet van klaagster niet-ontvankelijk verklaard.

1.7 Klaagster heeft de declaraties van verweerster onbetaald gelaten.

1.8 De Rechtbank Rotterdam en het Gerechtshof Den Haag hebben op respectievelijk 17 juni 2011 en 12 maart 2013 geoordeeld dat klaagster gehouden is de declaraties van verweerster te betalen.

1.9 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 30 september 2013, heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij zonder klaagsters toestemming werkzaamheden heeft verricht, klaagster niet goed heeft ingelicht en onzorgvuldig is geweest in de behartiging van klaagsters belangen.

2.2 Ter toelichting op de klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd. Tussen klaagster en C is een geschil ontstaan ter zake betaling van een nota. Klaagster is door C in rechte betrokken, waarna op 22 oktober 2008 door de Rechtbank Rotterdam klaagster bij verstek is veroordeeld tot betaling van de nota van C. Klaagster heeft hierop de rechtsbijstandverzekeraar ingeschakeld. Op 2 januari 2009 heeft de rechtsbijstandverzekeraar klaagster laten weten niets meer voor klaagster te kunnen doen, omdat de verzettermijn reeds op 20 november 2008 was verstreken. Klaagster heeft zich vervolgens tot verweerster gewend. Verweerster heeft klaagster bij faxbrief van 26 februari 2009 medegedeeld dat de verzettermijn al was verstreken. Naar aanleiding van een telefonisch onderhoud, waarin klaagster aan verweerster te kennen heeft gegeven dat zij eerst op 7 februari 2009 het verstekvonnis heeft ontvangen, heeft verweerster aan klaagster op 27 februari 2009 een opdrachtbevestiging doen toekomen en verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. De rechtsbijstandverzekeraar heeft geweigerd de advocaatkosten van klaagster te vergoeden. Klaagster heeft vervolgens geweigerd de declaraties van verweerster te betalen.

 

3. BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in 2009. Klaagster heeft de klacht vier jaar nadien ingediend. Klaagster heeft geen gronden aangevoerd die een dergelijke tijdsverloop rechtvaardigen, zodat de rechtszekerheid met zich brengt dat het belang van verweerster bij de beoordeling prevaleert en de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.3 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen over declaratiegeschillen, doch slechts indien sprake is van excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Voor zover klaagster beoogt te klagen over de kwaliteit van de verrichte dienstverlening of dat zij geen opdracht aan verweerster heeft gegeven voor de door haar verrichte werkzaamheden, dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. Zowel de Rechtbank als het Gerechtshof hebben bij uitspraak van respectievelijk 17 juni 2011 en 13 maart 2013 reeds geoordeeld dat klaagster gehouden is de declaraties van verweerster te betalen. Voor zover klaagster stelt dat overeengekomen zou zijn dat de werkzaamheden van verweerster door de rechtsbijstandverzekeraar zouden worden vergoed,  bieden de stukken  en de stellingen van verweerster hiervoor onvoldoende steun.

3.4 Gelet het voorgaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

  

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 5 juni 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.

a