Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:5

Zaaknummer

16/13

Inhoudsindicatie

Een advocaat is gehouden de raad van discipline naar waarheid te informeren. In het onderhavige geval had de litigieuze tekst betrekking op rechtsfiguren die weliswaar (voor een niet-jurist) enige gelijkenis vertoonden, maar juridisch verschilden, zodat niet gesteld kon worden dat verweerder niet de waarheid had gesproken. De  klacht is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 28 februari 2014

in de zaak 16/13

naar aanleiding van de klacht van:

 

de heer [    ]

klager

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 5 februari 2013, door de raad ontvangen op 6 februari  2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het voormalige arrondissement Oost Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 december 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen

-    van het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van klager aan de raad d.d. 19 februari 2013.

 

2    FEITEN

2.1    Verweerder is opgetreden als advocaat van de wederpartij van klager, de heren B. Klager en de heren B. zijn in diverse gerechtelijke procedures  verwikkeld. Tussen partijen is reeds eerder een klachtzaak aanhangig geweest bij de raad van discipline in het voormalige ressort A. In die procedure heeft op 14 november 2011 een zitting plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op deze zitting is onder meer een brief aan de orde geweest die klager in die procedure in het geding heeft gebracht, te weten een brief van verweerder aan de heren B. d.d. 5 juli 2011, waarin hij de achterstand in de betalingen van genoemde heren op een rij zet. In deze brief is de navolgende alinea opgenomen:

“In dat verband kom ik nog terug op de zekerheden voor de betaling waarover wij spraken. Ik heb aangegeven dat ik in ieder geval geen risico wil lopen met betrekking tot de openstaande facturen. Jij hebt mij het kentekenbewijs overgelegd van de W. (afkorting- raad), die op naam staat van P B.V. een vennootschap waarvan de aandelen deze week (indirect) aan jou zullen worden geleverd, zo deelde je me mee. In dat verband tref je bijgaand een akte van medeschuldenaarschap aan, tevens pandakte. Wij spraken verder af al over aanvullende zekerheid, zijnde een tweede auto. In dat verband verzoek ik je me de kentekenbewijzen (alle delen) te doen toekomen van de SL of de M6. Ik zou tot slot graag de W. en de SL of M6 in een garage van kantoor op doen slaan, zodat ik in het geval van een eventueel faillissement oid ook geen gedoe heb met een curator. Indien immers de auto’s verpand zijn (via een vuistpand, dus geen bezitloos pandrecht) dan komt dat allemaal in orde. Het spreekt voor zich dat verkooppogingen van de auto’s gecontinueerd blijven of worden.”

2.2    Op genoemde zitting van 14 november 2011 heeft verweerder hierover onder meer verklaard:

“Ten aanzien van de beschuldigingen die M. aan mijn adres uit, het navolgende. Mijn kantoor werkt veel voor B. Over de brief van 5 juli 2011 wil ik niet veel kwijt, behalve dan dat de zekerheden met betrekking tot de genoemde auto’s geen doorgang heeft gevonden. Er is een andere oplossing gevonden.”  (afkortingen – rvd)

2.3    Vast staat voorts dat verweerder, althans zijn kantoor, de W. en de M. ( twee auto's-raad) in of rond september 2011 in eigendom heeft gekregen. De W. is korte tijd later door – het kantoor van – verweerder verkocht voor € 40.000,00 en de M. voor € 15.000,00. Daarmee is een deel van de openstaande facturen voldaan.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder tijdens de zitting van bovengenoemde klachtzaak op 14 november 2011 heeft gelogen door te verklaren dat de zekerheidstelling met betrekking tot de genoemde auto’s geen doorgang heeft gevonden, maar dat een andere oplossing is gevonden. De desbetreffende auto’s zijn wel degelijk op naam van verweerder gesteld en verweerder heeft deze in bezit gekregen van de heren B. tot zekerheid voor de betaling van een deel van de nota’s van verweerder. De auto’s zijn immers verkocht ter delging van de desbetreffende vordering van verweerder.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zekerheidstelling zoals in zijn brief van 5 juli 2011 omschreven, niet heeft plaatsgevonden. In plaats daarvan zijn aan zijn kantoor door de heren B. de W.en de M. geleverd. De opbrengst is aangewend als (gedeeltelijke) betaling op de openstaande declaraties. De W. en de M. hebben dus niet als zekerheid gediend, maar als betaling voor de nota’s van het kantoor van verweerder.

4.2    Bovendien heeft verweerder aangevoerd dat de brief van 5 juli 2011 een vertrouwelijke brief aan zijn cliënten betreft. Verweerder heeft een geheimhoudingsplicht tegenover zijn cliënten. Om die reden heeft hij er voor gekozen om op de zitting van 14 november 2011 te verklaren dat hij over de brief van 5 juli 2011 niet veel kwijt wilde, behalve dan dat de zekerheidstelling met betrekking tot de auto’s geen doorgang heeft gevonden en dat een andere oplossing is gevonden. Die verklaring op de zitting van de raad van discipline was feitelijk juist. De klacht van klager, die toen behandeld werd door de raad, had geen betrekking op de gang van zaken betreffende de auto’s, zodat de raad daar nauwelijks aandacht aan heeft besteed.

4.3    Voorts benadrukt verweerder dat de reden dat zijn kantoor akkoord is gegaan met in betaling geven van de beide auto’s, geenszins als achtergrond heeft gehad om zaken die het daglicht niet kunnen verdragen te verdoezelen of anderen te benadelen.  

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat het litigieuze citaat en de verklaring van verweerder daaromtrent ter zitting van de raad van discipline in het voormalige ressort A. van 14 november 2011 betrekking hebben op een andere klachtzaak dan de onderhavige. Bij de behandeling van die klachtzaak heeft verweerder omtrent zijn brief van 5 juli 2011 aangevoerd dat voor een andere constructie is gekozen dan in die brief staat, inhoudende dat de beide auto’s uiteindelijk niet in pand zijn gegeven om te dienen tot zekerheid voor de betaling van de nog openstaande nota’s van verweerder, maar dat deze auto’s als betaalmiddel zijn gebruikt. De raad overweegt dat inbetalinggeving een andere rechtsfiguur is dan zekerheidstelling en dat derhalve niet gesteld kan worden dat verweerder gelogen heeft. De raad laat zich daarbij niet uit over deze wijze van betaling omdat die in de onderhavige klachtzaak niet ter discussie staat. De klacht is dan ook ongegrond.

5.2    Ter voorlichting van klager wijst de raad er op dat indien klager meer tuchtrechtelijke klachten over verweerder heeft, hij deze bij de deken kan indienen en dat de raad pas een oordeel over dergelijke klachten kan vellen nadat de deken, na onderzoek ervan, die klachten aan de raad heeft doen toekomen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. F. P. Dresselhuys - Doeleman, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, W.H. Kesler, M.L.C.M. van Kalmthout en G.J. van der Veer, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2014.

 

griffier                                                                voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

 

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl