Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:76
Zaaknummer
L 378 - 2013
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft namens zijn cliënte een verzoek ingediend tot het leggen van een conservatoir derdenbeslag ten laste van klager. Daarin heeft hij verwezen naar een strafrechtelijke veroordeling van klager door rechtbank en hof. Niet valt in te zien dat de rechtbank daardoor was misleid en dat dit onnodig grievend was ten opzichte van klager. Ook het verwijt dat verweerder klager niet op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen een conservatoir beslag te leggen is niet terecht. Gedragsregel 19 ziet expliciet niet op conservatoire maatregelen.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 7 april 2014
in de zaak L 378 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 11 december 2013, met kenmerk DOK 288, door de raad ontvangen op 12 december 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2014 in aanwezigheid van verweerder in persoon. Klager en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 11 december 2013 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft op 27 juni 2013 namens zijn cliënte, een verzekeringsmaatschappij, bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van klager. In zijn rekest wijst verweerder er op dat tussen partijen reeds een civiele procedure aanhangig is, waarin de vordering van zijn cliënte ad € 686.249,78 voor toewijzing gereed ligt.
2.2 In zijn verzoekschrift motiveert verweerder zijn verzoek ondermeer als volgt:
“Gerekwestreerde is bij vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 24 april 2013 veroordeeld voor criminele activiteiten, onder meer bestaande uit oplichting, diefstallen van vrachtladingen, heling en verboden wapenbezit. Gerekwestreerde is tevens veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie of leiding geven aan een zodanig organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Gerekwestreerde heeft onrechtmatig gehandeld.”
2.3 In zijn antwoord op de onderhavige tegen hem ingediende klacht erkent verweerder dat in het beslagrekest ten onrechte is verwezen naar een vonnis van de rechtbank Maastricht van 14 april 2013. Bedoeld was te verwijzen naar het strafrechtelijk vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2009 en het strafrechtelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 december 2009, welke beide door hem worden overgelegd.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:
3.1 verweerder in een beslagrekest van 27 juni 2013 een onjuiste feitelijke grondslag voor het verzoek heeft opgenomen waardoor niet alleen de rechtbank is misleid, maar ook onnodig grievend ten aanzien van klager is gehandeld;
3.2 verweerder heeft nagelaten klager en diens raadsman op de hoogte te stellen van het voornemen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag, hetgeen een schending van gedragsregel 19 oplevert.
4 VERWEER
4.1 Verweerder erkent dat in het door hem namens zijn cliënte ingediende beslagrekest een verschrijving voorkomt. Ten onrechte verwijst hij in dit rekest naar een vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 24 april 2013 in plaats van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2009 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 december 2009. Bij laatstgenoemde uitspraken is klager strafrechtelijk veroordeeld voor het (mede)plegen van meerdere strafbare feiten. Hierna is klager bij vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 24 april 2013 veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers van de door hem gepleegde strafbare feiten.
4.2 Verweerder bestrijdt dat hij in zijn beslagrekest de rechtbank heeft misleid en/of zich onnodig grievend ten opzichte van klager heeft uitgelaten. In zijn rekest heeft verweerder zich gebaseerd op het strafvonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en op het civiele vonnis van de rechtbank Limburg.
4.3 Verweerder heeft inderdaad klager en/of diens gemachtigde niet op voorhand op de hoogte gesteld van zijn voornemen conservatoir derdenbeslag ten laste van klager te leggen, ondermeer ter voorkoming van het onvindbaar maken van gelden, geldswaarden en goederen door klager. Dit was, mede gezien de geschetste achtergronden, uiteraard in het belang van zijn cliënte.
5 BEOORDELING
In essentie is de klacht van klager gebaseerd op het hierboven onder 2.2 aangehaalde citaat uit het door verweerder ingediende beslagrekest, welk citaat ook door de gemachtigde van klager wordt genoemd in zijn klachtbrief van 17 juli 2013. Ook al zou de in dit citaat voorkomende verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Limburg van 24 april 2013 geen verschrijving zijn geweest, zoals verweerder erkent, dan nog kan de raad daarin geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zien, aangezien verweerder de aan de rechtbank gepresenteerde feiten ontleend heeft aan voornoemde uitspraken.
Evenmin valt in te zien dat verweerder een onjuiste feitelijke grondslag voor zijn verzoek in het beslagrekest heeft opgenomen waardoor de voorzieningenrechter zou zijn misleid en onnodig grievend tegenover klager zou zijn gehandeld. Immers blijkt uit het strafvonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2009 dat klager zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt waarvoor hem een langdurige gevangenisstraf is opgelegd. Weliswaar is dit vonnis door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest gedeeltelijk vernietigd, maar desondanks is een hogere straf opgelegd. In de civiele zaak heeft de rechtbank Limburg in zijn tussenvonnis van 24 april 2013 geoordeeld dat klager volledig verantwoordelijk is voor de door hem veroorzaakte schade.
In het tweede onderdeel van zijn klacht verwijt klager verweerder dat hij heeft nagelaten hem, dan wel zijn raadsman, op de hoogte te stellen van het voornemen een conservatoir derdenbeslag te doen leggen ten laste van klager, zich daarbij beroepende op gedragsregel 19. Gedragsregel 19 ziet op de plicht van een advocaat ten aanzien van het voornemen rechtsmaatregelen te nemen de wederpartij in kennis te stellen. Doch deze verplichting geldt evenwel niet voor het nemen van conservatoire maatregelen, die juist zijn bedoeld om te voorkomen dat een schuldenaar vermogensbestanddelen vervreemdt of bezwaart voordat deze kunnen worden geëxecuteerd. Beide klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart beide onderdelen van de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mw. mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mr. mr. H.C.M. Schaeken, mw. mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mw. mr. A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr.C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl