Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:303

Zaaknummer

14-276A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Door ter zekerheid van verhaal van conservatoir beslag onder klaagster te (laten) leggen heeft verweerder de belangen van zijn cliënte gediend en daarbij niet klachtwaardig gehandeld.

Inhoudsindicatie

Niet gebleken is dat in het door verweerder opgestelde verzoekschrift tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op roerende zaken feiten of omstandigheden zijn opgenomen waarvan verweerder op het moment van indienen wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren.

Uitspraak

Beslissing van 10 november 2014

in de zaak 14-276A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 7 oktober 2014 met kenmerk 4014-0379, door de raad ontvangen op 9 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is advocaat van de kredietverstrekker van de – bij vonnissen van 29 mei 2012 en 10 juli 2012 gefailleerde – vennootschappen van de echtgenoot van klaagster.

1.3 Verweerder heeft bij verzoekschrift van 20 november 2013 de rechtbank Noord-Nederland verzocht conservatoir verhaalsbeslag te mogen leggen onder klaagster.

1.4 Op 20 december 2013 heeft verweerder namens zijn cliënte beslag doen leggen onder klaagster.

1.5 Bij brief met bijlagen aan de deken van 19 mei 2014 heeft klaagster zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder onder valse voorwendselen, welke valse voorwendselen door verweerder zijn opgenomen in zijn beslagrekest, namens zijn cliënte conservatoir verhaalsbeslag heeft doen leggen onder klaagster op roerende zaken die toebehoren aan klaagster;

b) Verweerder dit beslag heeft doen leggen om na te gaan of klaagster roerende zaken uit de boedel van het gefailleerde bedrijf van haar echtgenoot heeft opgeslagen en daarmee onttrokken aan die failliete boedel, terwijl verweerder wist dat daarvan geen sprake was;

c) Verweerder met het beslag een ‘fishing expedition’ heeft willen uitvoeren bij klaagster, hetgeen blijkt uit het feit dat verweerder (namens zijn cliënte) na het leggen van het beslag niet tijdig heeft gedagvaard, en verweerder dat ook tegen de advocaat van klaagster heeft gezegd;

d) Verweerder door opname van de valse voorwendselen in zijn beslagrekest de rechter verkeerd heeft voorgelicht over de redenen van het beslag.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat de vennootschappen van de echtgenoot van klaagster, tevens kredietnemers van de cliënte van verweerder, bij vonnissen van 29 mei 2012 en 10 juli 2012 failliet zijn verklaard. Uit onderzoek van de curator is gebleken dat aan de cliënte van verweerder verpande zaken door de echtgenoot van klaagster, voorafgaand aan de faillissementen, naar de bedrijfsruimte van de eenmanszaak van klaagster zijn verhuisd. De cliënte van verweerder heeft hieruit begrepen dat klaagster haar medewerking had verleend aan het buiten de macht van de cliënte van verweerder brengen van aan die cliënte verpande zaken. Dat was de reden voor de cliënte van verweerder om klaagster aansprakelijk te stellen en over te gaan tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag.

3.2 Uit het klaagschrift van klaagster is verweerder pas gebleken dat klaagster een deel van de namens de cliënte van verweerder geveilde zaken heeft aangekocht. Daarmee was verweerder niet bekend, maar dat doet ook niet ter zake omdat de zaken waarvan sprake is in het beslagrekest niet de zaken zijn waarvoor conservatoir verhaalsbeslag is gelegd uit hoofde van een beweerdelijk onrechtmatige daad van klaagster jegens de cliënte van verweerder.

3.3 Gelet op de kosten van een procedure en de mogelijke opbrengst is het beslag niet gevolg door een dagvaarding; dat is echter het goed recht van de cliënte van verweerder en maakt het beslag daarmee nog niet tot een ‘fishing expedition’. Tot slot betwist verweerder ook dat zou hebben gezegd dat het beslag enkel een ‘fishing expedition’ zou zijn. 

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van klaagsters wederpartij. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

Klachtonderdelen a tot en met d

4.3 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4 De handelwijze van verweerder, getoetst aan de maatstaf genoemd onder 4.2, geeft de voorzitter geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld ten opzichte van klaagster. Tegenover de verwijten van klaagster heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteen gezet waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan.

4.5 De cliënte van verweerder had aanleiding om te veronderstellen dat klaagster onrechtmatig jegens haar had gehandeld en dat zij daardoor schade heeft geleden. Door ter zekerheid van verhaal van die schade conservatoir beslag onder klaagster te (laten) leggen heeft verweerder de belangen van zijn cliënte gediend en daarbij niet klachtwaardig gehandeld. Niet gebleken is dat in het door verweerder opgestelde verzoekschrift tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op roerende zaken feiten of omstandigheden zijn opgenomen waarvan verweerder op het moment van indienen wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Evenmin is gebleken dat verweerder het beslag enkel als ‘fishing expedition’ heeft gebruikt. Dat de cliënte van verweerder om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen om niet tot dagvaarding over te gaan is niet ongeoorloofd; verweerder kan in dat verband geen  tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6 Op grond van het voorgaande zijn klachtonderdelen a tot en met d ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 november 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.