Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:329

Zaaknummer

R.4444/14.30

Inhoudsindicatie

De raad passeert het verweer dat er sprake zou zijn van “ne bis in idem”. In andere klachtzaken was sprake van een ander feitencomplex.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de deken verboden zijn reactie en/of stukken naar klager te sturen. Daardoor heeft hij de deken niet in staat gesteld om het door de wet voorgeschreven onderzoek te doen naar een ingediende klacht. Verweerder heeft geweigerd om te reageren naar aanleiding van tegen hem ingediende klachten en geen gevolg gegeven aan verzoeken van of namens de deken. Verweerder heeft daarmee een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden en het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft niet gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt nu hij zeer grove en onzorgvuldige wijze geformuleerde verwijten maakt aan het adres van onder meer de deken.

Inhoudsindicatie

Door geen geheimhoudernummers op te geven dan wel door deze te laten verwijderen, heeft verweerder in strijd gehandeld met de Verordening op de nummerherkenning.

Inhoudsindicatie

De raad legt een maatregel op van een voorwaardelijke schorsing van vier weken.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 januari 2014 met kenmerk R.2014/16, door de raad ontvangen op 30 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een ambtshalve klacht ingediend bij de raad.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 september 2014 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij:

a.  niet-coöperatief is bij de behandeling van tegen hem dan wel door hem ingediende klachten;

b. zich op onnodig grievende wijze uitlaat tegen medewerkers van de Orde van Advocaten, alsmede dat hij een houding van onwelwillendheid en wantrouwen tegen de Orde van Advocaten ten toon spreidt;

c. aan de algemeen secretaris van de Nederlandse Orde heeft verzocht verweerders telefoon- en faxnummers uit het bestand geheimhoudernummers te verwijderen, waardoor deze telefoonverbinding- en faxnummers niet staan geregistreerd als geheimhoudernummers.

 

3 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

Klacht dr. B. tegen verweerder (A 12/13/118)

3.1 Dr. B. heeft op 15 februari 2013 een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht ziet op de handelwijze van verweerder in het kader van een BOPZ-opname..

3.2 Op 28 februari 2013 verzocht de deken verweerder op deze klacht te reageren. Op 1 maart 2013 ontving de deken een reactie van verweerder. Bovenaan deze reactie stond echter aangegeven: “STRIKT VERTROUWELIJK mag niet aan dr. B. worden doorgezonden”.

3.3 Verweerder gaf in deze brief aan dat de deken dr. B. kon mededelen dat verweerder dr. B. niet kent en niet weet waar dr. B. op doelt en dat verweerder een klacht tegen dr. B. in zal dienen bij het Medisch Tuchtcollege en het Erasmus Medisch Centrum. Verweerder gaf in zijn brief verder nogmaals expliciet aan dat deze brief niet mocht worden doorgezonden:

“Het is u verder niet toegestaan om een afschrift van deze brief aan dr. B. door te zenden. Ik heb geen behoefte om met een mij onbekende over mij niet bekende zaken in discussie te gaan.”

3.4 In de brief schreef verweerder voorts:

“Mocht u weigeren om dr. B. te berichten dat ik haar niet ken, niet weet waarop zij doelt en dat ik klachten zal indienen bij het Erasmus MC en het medisch tuchtcollege dan zal ik u in Kort Geding dagvaarden met vordering dat u als boven uiteengezet aan dr. B. zult berichten.”

3.5 Naar aanleiding van deze brief berichtte de deken verweerder op 5 maart 2013 dat verweerder op de hoogte is van het feit dat de deken geen “verweer” bij de beoordeling van een klacht betrekt indien dit verweer niet aan de andere partij mag worden doorgezonden. De deken zond de reactie van verweerder retour en verzocht verweerder alsnog een reactie toe te zenden die wel aan dr. B. zou kunnen worden.

3.6 Op 4 maart 2013 heeft de deken een fax ontvangen van verweerder met daarbij als bijlage de door verweerder ingediende klacht tegen dr. B. bij het Erasmus Medisch Centrum.

3.7 Op 5 maart 2013 heeft de deken deze brief aan dr. B. gestuurd.

3.8 Bij brief van 5 maart 2013 heeft de deken verweerder verzocht te reageren op de door dr. B. verwoorde klachten. In de brief is onder meer opgenomen:

“In uw brief aan het Erasmus MC lees ik dat u dr. B. niet kent. Ook stelt u “geen patiënte X” te kennen. In de brief van dr. B. wordt naar mijn inschatting voldoende informatie aangedragen om u de gelegenheid te geven te destilleren wie de bedoelde patiënte is. Ik ga ervan uit dat u daarmee ook bekend bent met de specifieke naam van deze persoon. U bent immers, naar ik begrijp, recent aan deze persoon toegevoegd. Verder worden concrete data en activiteiten (telefoongesprekken) genoemde die u de mogelijkheid moeten geven helder te krijgen welke cliënte van u is bedoeld met de “patiënte X”. De vermelde telefoongesprekken zijn daarnaast zo concreet (en naar de dag herleidbaar) dat ik aanneem dat u ook dr. B. zult kennen. Die naam lijkt mij overigens uit het dossier van uw cliënte herleidbaar”.

3.9 Hierop heeft verweerder per fax, gedateerd 1 maart 2013, gereageerd, waarbij verweerder wederom aangaf dat de reactie niet aan dr. B. mocht worden doorgezonden. Tevens heeft verweerder geschreven:

“omdat ik er geen behoefte aan heb om eindeloos met U of met een mij volstrekt onbekende over mij niet bekende zaken en personen in discussie te gaan sluit ik hiermede het dossier”.

3.10 Op 12 maart 2013 heeft de deken dr. B. gevraagd of zij nadere gegevens kon verstrekken waaruit zou volgen dat verweerder met “patiënte X” en haarzelf bekend was.

3.11 Op 24 april 2013 heeft de deken een fax van verweerder ontvangen waarin verweerder aangeeft dat verweerder niet meer van de deken heeft vernomen en verzoekt verweerder de deken om afschriften van correspondentie met dr. B. Bovenaan de brief is wederom aangegeven: “STRIKT VERTROUWELIJK mag niet aan dr. B. worden doorgezonden valt onder het beroepsgeheim van de deken en zijn geheimhoudingsverplichting”. Verder verzoekt verweerder de deken dr. B. mede te delen dat de deken, wegens het ontbreken van onderbouwing, de klacht niet verder in behandeling neemt en het dossier zal sluiten. Daarbij heeft verweerder geschreven: “u mag dr. B. er daarbij op wijzen dat zij een schadeclaim tegemoet kan zien”.

3.12 Naar aanleiding van deze brief heeft de deken verweerder op 29 april 2013 bericht dat hij  telefonisch van dr. B. had vernomen dat zij in samenspraak met een jurist van het Erasmus Medisch Centrum bezig was nadere informatie te verzamelen en dat de deken reeds had aangedrongen op een spoedig bericht van haar zijde. Daarbij heeft de deken opgemerkt dat de deken niet zou voldoen aan de verzoeken van verweerder uit de laatste alinea van de hiervoor genoemde brief van 24 april 2013.

3.13 Bij brief van 3 juni 2013 heeft dr. B. de deken een beschikking van de rechtbank Rotterdam toegestuurd, waarin de naam van “patiënte X” wordt genoemd, alsmede dat zij tijdens de zitting is bijgestaan door mevrouw mr. B., de (enige) kantoorgenote van verweerder.

3.14 De deken heeft verweerder op 11 juni 2013 geschreven dat verweerder (alsnog) in staat moet worden geacht inhoudelijk te reageren op de ingediende klachten en heeft verweerder verzocht deze reactie binnen drie weken na 11 juni 2013 toe te zenden.

3.15 Verweerder heeft in zijn reactie van 12 juni 2013 onder meer geschreven: “onder verwijzen naar de gedragsregels verzoek ik u mij gemotiveerd te berichten of er sprake is van een (mogelijk) tuchtrechtelijk onderzoek. Regel 37 bepaalt dat alleen in het geval van een (mogelijk) tuchtrechtelijk onderzoek een advocaat aanstonds alle gevraagde inlichtingen dient te verstrekken. Van het geven van reacties is geen sprake. Een dergelijk verzoek kunt u uit hoofde van het feit dat u deken bent derhalve niet doen”.

Tevens is in de brief opgenomen dat de brief niet mocht worden doorgezonden aan dr. B.

3.16 Op 13 juni 2013 heeft de deken verweerder bericht dat het verzoek van de deken een reactie te geven gedaan is in het kader van een tegen verweerder ingediende klacht, waardoor de deken op grond van artikel 46c lid 2 van de Advocatenwet gehouden is een onderzoek in te stellen en dat verweerder gehouden is medewerking aan dat onderzoek te verlenen. De deken heeft verweerder verzocht uiterlijk 2 juli 2013 een reactie te geven.

3.17 Bij fax van 14 juni 2013 heeft verweerder zijn visie gegeven over de wijze waarop een deken onderzoek dient te doen op basis van artikel 46c lid 2 van de Advocatenwet. Verder heeft verweerder verzocht voor hem bestemde vertrouwelijke brieven niet door te zenden aan dr. B., aangezien dr. B. geen partij in de door haar ingediende klacht is.

3.18 Op 17 juni 2013 heeft de deken verweerder geschreven dat het aan de deken is te bepalen hoe de dekenale werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Daarbij heeft de deken verweerder nog een laatste maal in de gelegenheid gesteld om een inhoudelijke reactie te geven.

3.19 Diezelfde dag ontving de deken een reactie van verweerder waarin hij verwijst naar de op 1 maart 2013 gegeven reactie en aangeeft: “Ik ken geen dr. B. uit een psychiatrische inrichting en ik weet niet waarop zij doelt. Het dossier, dat in behandeling is bij een andere advocaat, is geheim. Het is mij niet toegestaan om dat te lichten.” Wederom werd meegedeeld dat deze brief niet mocht worden doorgezonden.

3.20 Naar aanleiding van deze brief heeft de deken verweerder op 19 juni 2013 bericht dat overgegaan zal worden tot het opstellen van een visie.

3.21 Verweerder heeft op 20 juni 2013 nogmaals een fax gestuurd waarin hij onder meer heeft geschreven:

“Ik heb u zelfs uitgelegd hoe het onderzoek van klachten echt gedaan dient te worden en dat u zich niet van de verplichting om klachten te onderzoeken kunt afmaken door brieven heen en weer te sturen. U behoort dat onderzoek actief te doen en pas wanneer u, na gedegen onderzoek, tot de conclusie bent gekomen dat er sprake is van tuchtrechtelijk onderzoek kunt u, gemotiveerd, om inlichtingen vragen. Pas dan kunt u de beklaagde advocaat gaan lastig vallen”.

Klacht van verweerder namens mr. E. tegen mr. M. q.q. (kenmerk R4303/13.210)

3.22 Bij brief van 8 april 2013 verzocht de deken verweerder binnen drie weken antwoord te geven op twee vragen, te weten of de klacht namens verweerder of namens mr. E. is ingediend, alsmede de vraag welke precieze gedragingen/uitlatingen van mr. M. het onderwerp van de klacht betreffen.

3.23 Op 8 mei 2013 heeft de deken verweerder gerappelleerd met het verzoek alsnog binnen één week na 8 mei 2013 te reageren.

3.24 Op 27 mei 2013 verzond de deken verweerder wederom een rappel met het verzoek binnen één week na die datum te reageren, bij gebreke waarvan de deken rechtstreeks contact op zou gaan nemen met mr. E. Ook op deze brief ontving de deken geen reactie, zodat na het verstrijken van de gestelde termijn rechtstreeks contact is opgenomen met mr. E.

3.25 Vergelijkbare standpunten en correspondentie zijn gewisseld in de volgende dossiers:

a. R 4029/12.163, de klacht van dr. R. tegen verweerder;

b. R 4190/13.97, de klacht van mevrouw De J. tegen verweerder;

3.26 In de beslissing van het Hof van Discipline van 16 december 2013 met kenmerk 6958 heeft de griffier van het Hof van Discipline de beklaagde advocaat bericht dat, indien verweerder wenst dat het Hof zijn appel behandelt, het beroepschrift aan dr. B. dient te worden doorgezonden.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.27 Verweerder heeft ten aanzien van één van de voorgangers van de deken, mr. C. onder meer geschreven: “Zoals u weet specialiseer ik in het gezondheidsrecht en sta ik patiënten in het kader van de BOPZ bij. Uw leeftijd in aanmerking genomen zou het derhalve niet uitgesloten kunnen zijn dat uw, wat onbegrijpelijke, reacties vroege symptomen van dementie zijn. Bijgaand overhandig ik u een observatielijst (o.l.d.) en een toelichting op die lijst en wijs u in het bijzonder op de punten 3,8, 9, en 11.”

3.28 In een brief aan het Hof van Discipline van 28 juni 2010 heeft verweerder onder meer geschreven:

“De Raad is vooringenomen en probeert op deze manier de aandacht af te leiden van de deken (derden)geldrekening(witwaspraktijken) in Rotterdam en aan het verzoek aan het Ministerie om de “Stichting Samenwerking aan de Maas” te verbieden”.

3.29 Op 16 juli 2012 schrijft verweerder, in een brief aan de toenmalige deken te ’s-Gravenhage:

“[toenmalige deken] geeft wederom blijk absoluut geen idee te hebben hoe een deken zich dient te gedragen. Immers het geheimhouden van de stukken vloeit niet voort uit mijn verbod aan de Deken om de brieven door te sturen. De verplichting tot geheimhouden vloeit primair voort uit gedragsregel 37”.

3.30 In een brief van diezelfde datum, eveneens gericht aan de toenmalige deken te ’s-Gravenhage, schrijft verweerder:

“ [De Rotterdamse deken] geeft eens te meer blijk onvoldoende inzicht te hebben in de functie en de bedoeling van een tuchtrechter.”

3.31 In een brief van 6 augustus 2012, gericht aan de Haagse Orde van Advocaten, schrijft verweerder:

“[de toenmalige deken] werkt bij [X] advocaten. [X] Advocaten heeft als specialisatie het gezondheidsrecht, hetgeen de schijn van partijdigheid met zich brengt. Niet uit te sluiten is dat het kantoor van [de toenmalige deken] de heer R., zijn collega’s of andere leden van de Vereniging [X] kent. In ieder geval behandelt dat kantoor zaken met betrekking tot de reguliere geneeskunde, zodat geen objectieve beoordeling kan worden verwacht met betrekking tot de alternatieve zorg. [de toenmalige deken] had deze klacht niet zelf niet mogen behandelen maar  behoren over te dragen”.

3.32 In deze zaak heeft verweerder het Hof van Discipline op 11 december 2013 geschreven:

“Zowel de Raad als de deken geven blijken zelfs geen begin van begrip te hebben, dan wel te willen hebben, van de wijze waarop het klachtrecht dient te functioneren. De Raad faciliteert de doorlopende chantage door de deken met diens herhaalde dreigementen met deken-klachten (…) Daardoor wordt de deken in staat gesteld zijn uit de advocatenwet voortvloeiende macht grovelijk te misbruiken en een waar schrikbewind over de advocaten uit te voeren. Ik moge er op wijzen dat de Raad van Discipline – in strijd met de bedoeling van de wetgever – nog steeds is samengesteld uit de ‘vrienden’ van de deken uit de Raden van Toezicht. Voor zover als mogelijk verzoek ik u deze klacht tegelijk met de hoofdzaak, de klacht van de heer R., waarover het vermoeden bestaat dat deze een cliënt is van het advocatenkantoor waar de deken werkzaam is, te behandelen”.

3.33 In een faxbrief van 6 augustus 2012 schrijft verweerder de deken onder meer:

“Het is mij bekend dat u en uw voorgangers er alles aan gelegen is mij uit de balie te werken. In dat kader zie ik dan ook het voornemen om opnieuw een ongegronde deken-klacht tegen mij te formuleren. Natuurlijk is het pijnlijk voor de Orde van Advocaten dat nog altijd het (witwas) probleem met het saldo deken(derdengeld) rekening niet is opgelost.”,

alsmede

 “U en uw voorgangers maken daarmee stelselmatig misbruik van uw functie als deken en daardoor bent u, ook in persoon aansprakelijk voor de schade welke ik door uw onrechtmatig handelen lijd”.

3.34 In een brief van 21 augustus 2012 schrijft verweerder de raad:

“Op 20 augustus 2012 heeft de deken [X] u een onvolledig klachtdossier ter behandeling toegezonden, terwijl dat dossier opzettelijk door [de deken] is verminkt”.

3.35 Op 30 januari 2013 schrijft verweerder aan de Haagse Orde van Advocaten:

“U gelieve de Deken mee te delen dat wanneer ik niet binnen acht dagen de bevestiging ontvang dat

1. De dossiers niet worden verminkt

2. Mijn identiteit wordt afgeschermd

3. De deken de mededelingen aan klagers doet zoals in mijn brieven verwoordt

en

4. De deken de normale termijnen in acht neemt

Ik mij tot de rechter zal wenden en één en ander in Kort Geding zal vorderen”.

3.36 Op 8 februari 2013 schrijft verweerder per e-mail aan de Haagse Orde van Advocaten:

“Wilt u aan [de deken] berichten dat hij bij mij met dreigementen aan het verkeerde adres is en dat ik een klacht tegen hem voorbereid wegens chantage”.

3.37 Op 15 februari 2013 schrijft verweerder aan de raad:

“Dat alles is uitgebreid aan de deken meegedeeld, zodat de bewerking van de deken dat hem het standpunt van mr. E. niet bekend zou zijn leugenachtig is. (…) Het komt mij voor dat een liegende deken in een klachtenprocedure onaanvaardbaar is, zodat ik u, namens mr. E. verzoek deze klacht met voorrang te behandelen en ervoor te willen zorgdragen dat deze deken wordt vervangen door een deken, die zich stipt aan de waarheid houdt”.

3.38 Op 10 april 2013 schrijft verweerder de deken:

“De Raad van Discipline, die is samengesteld uit oud-collega’s van u beiden en van voormalige leden van de Raden van Toezicht, waarvan u beide voorzitters bent, kan dan haar oordeel geven, zodat de klacht met de meeste spoed onbevooroordeeld door het Hof van Discipline kan worden beoordeeld”.

3.39 Op 21 mei 2013 schrijft verweerder aan de Haagse Orde van Advocaten:

“Uit de reactie van [de Rotterdamse deken] blijkt zo’n overduidelijk onbegrip met betrekking tot de werking, de functie en de behandeling van klachten dat verder commentaar overbodig en zinloos is.

Ik verzoek u om de klacht met de meeste spoed ter behandeling aan de Raad van Discipline toe te zenden. Weliswaar ontbreekt ook daar zelfs maar een begin van inzicht over het feit dat Klagers GEEN PARTIJ zijn en dat er een GEHEIMHOUDINGSPLICHT geldt en dat correspondentie niet behoort te worden doorgezonden, maar behandeling betekent dat de zaak daarna naar het Hof kan”.

3.40 Op 26 juni 2013 schrijft verweerder in een faxbrief aan de raad:

“Allen zijn artsen die tot de doelgroep (gezondheidsrecht) van de advocatenpraktijk [X] van [de deken] behoren. Het is ook niet onmogelijk dat zij cliënt van [X]Advocaten zijn, hoewel [de deken] dat ontkent”,

alsmede

“Maar ook bij de Raad van Discipline zijn het beroepsgeheim en de geheimhoudingsplicht niet veilig. Ook de Raad stuurt vertrouwelijke informatie direct door naar de klager.

Helaas zoals de klachten nu mishandeld worden, wordt het beroepsgeheim en de geheimhoudingsplicht schandelijk aangetast. Er moet dan ook zo snel mogelijk echt onafhankelijk en deskundig op de advocatuur komen en ook het klacht- en tuchtrecht moet professioneel worden opgezet, waarbij er de zekerheid is dat, anders als nu het geval is, het beroepsgeheim en de geheimhoudingsplicht worden eerbiedigd, Daarbij wil ik nog wel even de brief “aan alle advocaten” van [mrs. X, Y en Z] aanhalen, waarin zij zich zo schijnheilig tegen het wetsvoorstel toezicht advocatuur verzetten met het beroep op de aantasting van de geheimhoudingsplicht en de mening dat onafhankelijk toezicht principieel fout zou zijn en ook onnodig. Zoals de situatie nu is, wordt de geheimhoudingsplicht grovelijk geschonden en het klacht- en tuchtrecht misbruikt. Het voorstel is daarom nodig en dient op de kortst mogelijke termijn te worden ingevoerd om de geheimhoudingsplicht zeker te stellen en het machtsmisbruik, de partijdigheid en de belangenverstrengeling bij de dekens en de Raad van Discipline te stoppen”.

3.41 In zijn rol van gemachtigde van mr. E. schrijft verweerder op 3 juli 2013 aan de raad:

“Een deken die zich in zijn drang om klachten te genereren over gaat tot het misbruiken van heimelijk opgenomen telefoongesprekken misdraagt zich en handelt onbehoorlijke en onfatsoenlijk. (…) [De deken] misbruikt zijn positie als deken om klachten tegen mr. E. genereren”.

3.42 In een klachtbrief aan de raad van 16 augustus 2013 schrijft verweerder:

“Ik ben derhalve van mening dat [de dekens] in het behandelen van klachten, waarbij zij betrokken zijn gemeenschappelijk overleg voeren en samenspannen, waardoor er geen sprake meer is van een eerlijke behandeling van klachten tegen dekens.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.43 Verweerder heeft per e-mail op 1 november 2013 aangegeven dat de bestaande geheimhoudernummers dienen te vervallen en heeft daartoe een mutatieformulier aan de Nederlandse Orde van Advocaten gezonden. Verweerder geeft in deze e-mail aan:

“Wij hebben geen criminele cliënte die vertrouwelijke gegevens per telefoon of fax bespreken of doorgeven, dus daaraan is er geen behoefte aan geheimhouder-nummers.”

3.44 Naar aanleiding hiervan heeft de deken verweerder per brief van 13 november 2013 aangegeven wat de achtergronden zijn voor het opgeven van de geheimhoudernummers en heeft de deken verweerder verzocht alsnog zorg te dragen voor de opgave van deze nummers.

3.45 Op 15 november 2013 heeft verweerder de raad een fax gezonden, waarin verweerder naar aanleiding van de brief van de deken van 13 november 2013 een klacht tegen de deken indient.

3.46 In de hiervoor genoemde fax stelt verweerder dat er geen enkele regel of wet bestaat die tot het bezitten van geheimhoudernummers verplicht en heeft hij onder meer geschreven:

“Alleen in het geval dat men daarover beschikt moeten die worden aangemeld. Er bestaat voor mij bovendien geen enkele noodzaak om geheimhoudernummers te gebruiken. Er worden NOOIT vertrouwelijke gesprekken met cliënten over de telefoon gevoerd en ook worden er NOOIT vertrouwelijke faxen gestuurd.”

 

4 VERWEER

Algemeen

4.1 Verweerder verzoekt de raad de klacht in zijn geheel af te wijzen aangezien de klacht niet althans onvoldoende gemotiveerd is.

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Hetgeen de deken ter onderbouwing van dit klachtonderdeel aanvoert, zijn zaken die al in andere klachtprocedures aan de orde zijn gesteld. Er is sprake van schending van het beginsel van “ne bis in idem”. De klacht dient niet-ontvankelijk verklaard te worden dan wel  te worden afgewezen.

4.3 De Advocatenwet of de Gedragsregels schrijven niet dwingend voor dat een advocaat coöperatief moet zijn. Verweerder hoeft pas inhoudelijk te reageren op verzoeken van de deken als hem specifieke vragen worden gesteld. Bovendien is het in strijd met de geheimhoudingsplicht, die verweerder heeft, als de deken door verweerder in het kader van een zogenaamde klachtprocedure verstrekte stukken, doorstuurt naar de klager. Klager is geen partij in een klachtprocedure, althans behoort dat niet te zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.4 Verweerder is nergens onnodig grievend geweest. Er is zonder meer sprake van witwaspraktijken met (derden)geldrekening van de deken nu de deken geen openheid van zaken geeft en het saldo niet fiscaal wordt afgerekend, de dekens alleen zelfstandig bevoegd waren en zich aan elke controle onttrekken.

Het is de deken die onvoldoende inzicht heeft in de functie en de bedoeling van het Tuchtrecht. Dat kan verweerder niet verweten worden. De deken heeft opzettelijk stukken uit dossiers achtergehouden, welke dossiers aan de raad zijn gestuurd. Een voorbeeld is de zaak R.4446/14.32. Daarenboven tracht de Haagse deken geluidsopnames te gebruiken die gemanipuleerd kunnen zijn, zoals de Haagse deken zelf heeft toegegeven.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.5 Verweerder heeft de opgave van de geheimhoudernummers ingetrokken omdat de Orde van Advocaten in strijd met de Verordening op de nummerherkenning de geheimhoudernummers publiceert en praktisch aan iedereen doorgeeft zonder dat daaraan een verzoek als genoemd in de considerans van de Verordening ten grondslag ligt. Dit heeft tot gevolg dat de nummers door iedereen worden gebruikt c.q. misbruikt. Verweerder heeft gesteld bereid te zijn de geheimhoudernummers alsnog op te geven als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.

4.6 Na verder geïnformeerd te zijn door de Orde van Advocaten heeft verweerder er in mei 2014 voor gezorgd dat de geheimhoudernummers weer opgegeven zijn.

 

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Ten aanzien van het verweer dat er sprake zou zijn van “ne bis in idem” overweegt de raad dat in andere klachtzaken betreffende verweerder sprake was van een ander feitencomplex dan dat in het onderhavige klachtonderdeel. De raad passeert het verweer.

5.2 Over de stelling van verweerder dat de deken een reactie van verweerder en/of door verweerder in het kader van een (mogelijke) klachtzaak aan de deken toegezonden stukken niet naar klager mag sturen, heeft het Hof van Discipline in de beslissing van 25 augustus 2014 (nr. 6986) al geoordeeld dat verweerder ter zake een onjuiste rechtsopvatting hanteert.

5.3 Verweerder heeft door de deken te verbieden zijn reactie en/of stukken naar klager te sturen, de deken niet in staat gesteld om het door de wet voorgeschreven onderzoek te doen naar een ingediende klacht. Voorts volgt uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting dat verweerder geweigerd heeft om inhoudelijk te reageren naar aanleiding van tegen hem ingediende klachten en aan hem gerichte verzoeken van of namens de deken om inlichtingen te verstrekken. Daarbij heeft verweerder steeds andere argumenten aangedragen waarmee hij een inhoudelijke reactie, zoals door de deken verzocht, uit de weg is gegaan. Verweerder heeft dientengevolge gedragsregel 37 geschonden.

5.4 Gedragsregel 37 strekt er onder meer toe de Deken in staat te stellen onderzoek te doen naar een ingediende klacht, waarbij gedragsregel 37 spreekt over een (mogelijk) tuchtrechtelijk onderzoek. Er behoeft dus niet aanstonds al duidelijk te zijn dat een tuchtrechtelijk onderzoek zal volgen dan wel een klacht zal worden ingediend bij de Raad van Discipline.

5.5 In geval een advocaat zijn medewerking niet verleend aan een onderzoek door de deken, frustreert dit de belangen die met het tuchtrecht zijn gemoeid. Medewerking aan het onderzoek is ook essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur.

5.6 Verweerder heeft door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken niet alleen een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden, maar tevens het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.7 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.8 Vaststaat dat verweerder herhaaldelijk schriftelijk jegens de deken zowel in brieven rechtstreeks aan de deken alsook in brieven aan de raad ernstige en op zeer grove en onzorgvuldige wijze geformuleerde verwijten maakt. Het betreft daarbij ongefundeerde verwijten dat de deken strafbare feiten zou hebben gepleegd (feiten onder 3.32 tot en met 3.36). Zo heeft verweerder de deken(s) beticht van chantage- en witwaspraktijken, misbruik van positie, manipulatie van geluidsbestanden en verminken van klachtdossiers.

5.9 Verweerder heeft dientengevolge niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt ten aanzien van de deken en/of mede-advocaten.

5.10 Het klachtonderdeel is gegrond. 

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11 Vaststaat dat verweerder in strijd met de Verordening op de nummerherkenning op 1 november 2013 de eerder door hem gedane opgave van geheimhoudernummers bewust heeft ingetrokken en ingetrokken heeft gehouden tot begin mei 2014.

5.12 Door geen geheimhoudernummers op te geven dan wel deze te laten verwijderen, heeft verweerder in strijd gehandeld met de Verordening op de nummerherkenning.

5.13 Het feit dat verweerder na indiening van de klacht, de geheimhoudernummers opnieuw heeft geregistreerd, doet aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niets af.

5.14 De raad merkt daarbij op dat, anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, deze verordening geen enkele ruimte biedt voor een uitzondering op het registreren van geheimhoudernummers.

5.15 Het klachtonderdeel is gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. De raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ondanks de beslissing van het hof van discipline van 25 augustus 2014 ter zitting is blijven volharden in zijn standpunt dat de deken een reactie van verweerder niet aan klager behoort door te sturen en voorts, ten aanzien van alle klachtonderdelen, op geen enkele wijze inzicht heeft getoond in het onbetamelijke van zijn handelen. 

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle klachtonderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd voor de duur van vier weken, tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2014.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl