Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:341

Zaaknummer

14-319A

Inhoudsindicatie

Essentie: excessief declareren. Tarief noch aantal uren is onredelijk. Voorstel om bij positief resultaat een hoger uurtarief te hanteren is op zichzelf toelaatbaar. Twaalf minuten besteden aan studie is alleszins aanvaardbaar, ook al zou sprake zijn van een tarief gebaseerd op specialistische kennis.

Uitspraak

Beslissing van 18 december 2014

in de zaak 14-319A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 27 november 2014 met kenmerk 4014-0295, door de raad ontvangen op 27 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager, en zijn vennootschap, in de periode juli 2012 tot februari 2014 bijgestaan in een geschil tussen klager en zijn bank over de afwikkeling van een zakelijk krediet.

1.3 Verweerder heeft klager op 31 juli 2012 een opdrachtbevestiging (inclusief algemene voorwaarden) gestuurd, inhoudende dat een uurtarief van € 245 exclusief BTW wordt gehanteerd en dat een voorschot voor 20 uur verschuldigd is (€ 5.831 inclusief BTW). Van een lopende procedure is op dat moment nog geen sprake. Verweerder heeft in diezelfde opdrachtbevestiging om nadere stukken gevraagd teneinde de zaak te kunnen beoordelen en een voorstel voor de te volgen strategie te kunnen doen.

1.4 Klager heeft, via een derde (hierna: X) in september 2012 een deel van de voorschotnota voldaan, te weten € 1.500. In juni 2013 is een aanvullend bedrag van € 3.000 voldaan.

1.5 Eerst in juli 2013 heeft klager nadere stukken aangeleverd, waaronder een inmiddels uitgebrachte dagvaarding van de bank. De zaak heeft dan al gediend en verweerder heeft namens klager het verleende verstek gezuiverd. De procedure is een aantal keer aangehouden, in oktober 2013 naar de parkeerrol verwezen en uiteindelijk op 2 april 2014 ambtshalve doorgehaald.

1.6 Verweerder heeft klager in juli 2013 – zakelijk weergegeven – laten weten te twijfelen over het doorgaan met de zaak vanwege het uitblijven van volledige betaling van het voorschot en de wijze van communicatie. Verweerder heeft erop gewezen dat de zaak verder is geëscaleerd en dat het nemen van rechtsmaatregelen tegen het verstekvonnis ook weer kosten met zich meebrengt (waaronder de griffierechten). In dat verband heeft verweerder klager voorgesteld dat het mogelijk was om de procedure te doen tegen een lager uurtarief dat, bij substantieel succes, achteraf wordt verhoogd. Klager heeft daarop niet gereageerd.

1.7 Eind augustus 2013 heeft verweerder klager laten weten dat inmiddels 22 uur aan de zaak is besteed waardoor het voorschot voor 20 uur op was. In overleg is op 27 augustus 2013 een nieuwe voorschotnota verstuurd (€ 5.929 inclusief BTW), opnieuw voor 20 uur.

1.8 Op 16 oktober 2013 heeft verweerder klager een tussentijdse declaratie gestuurd. Uit de urenspecificatie blijkt dat 28 uur is geschreven in de zaak. Voorts is een bedrag van € 1.474 aan verschotten (griffiegeld) voorgeschoten. Het totale bedrag van de declaratie bedroeg € 9.295,38 inclusief verschotten en BTW.

1.9 Op 3 februari 2014 heeft verweerder een einddeclaratie verzonden voor een totaalbedrag (inclusief BTW) van € 2.460,54.

1.10 Door klager is via deelbetalingen en grotendeels via X een totaal bedrag van € 13.500 betaald aan verweerder.

1.11 De werkzaamheden zijn met name verricht in de periode juli 2013 tot januari 2014 en bestonden – samengevat – uit bestudering van het dossier, overleg met cliënt (al dan niet in persoon), advisering aan de cliënt en contacten met (verschillende vertegenwoordigers van) de bank. De werkzaamheden hebben erin geresulteerd dat de openbare veiling van de panden van klager/zijn vennootschap uiteindelijk niet heeft plaatsgehad en dat de door de bank gestarte procedure is opgeschort.

1.12 Op 9 januari 2014 heeft klager verweerder gevraagd alle werkzaamheden stop te zetten. Eind januari 2014 heeft verweerder de zaak op verzoek van klager overgedragen aan een andere advocaat.

1.13 Bij ongedateerde brief aan de deken, ontvangen op het Bureau van de Orde op 17 april 2014, met één bijlage, heeft klager zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder excessief heeft gedeclareerd. Klager stelt circa € 15.000 euro (later noemt hij een bedrag van € 14.000) te hebben betaald voor een zaak waarin nooit is gediend. De enige actie die verweerder heeft ondernomen is het voorkomen dat panden van klager geveild werden. Verweerder heeft gezegd dat de voorschotten nodig zijn voor het nemen van de conclusie van antwoord.

b) verweerder heeft voorgesteld een hoger uurtarief te rekenen in geval de procedure wordt gewonnen, hetgeen klager laakbaar acht.

c) verweerder 36 uur en 12 minuten aan de zaak stelt te hebben gewerkt. Klager stelt vraagtekens bij de werkzaamheden van juli-oktober 2013, hij is in die periode slechts drie keer een half uur op kantoor geweest bij verweerder.

d) verweerder teveel uren heeft geschreven voor inlezen, terwijl klager juist voor verweerder heeft gekozen omdat verweerder specialist bank- en verzekeringsrecht is.

e) klager slechts één declaratie heeft ontvangen en geen betaling heeft ontvangen van het restantvoorschotbedrag.

3 VERWEER

3.1 Verweerder vindt de verwijten onterecht en heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De verwijten van klager komen er in de kern op neer dat excessief gedeclareerd zou zijn. De voorzitter oordeelt daarover als volgt.

4.2 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen ander wegen te worden bewandeld, zoals  de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is, in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte (overdrachts)werkzaamheden, kennelijk onredelijk.

4.3 Meer in het bijzonder met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat het niet dienen in de door de bank aanhangig gemaakte procedure in deze niet relevant is. De twee voorschotnota’s zagen niet op de te voeren procedure, maar op de werkzaamheden gericht op het voorkomen van veiling van de panden en het opschorten van de incassoprocedure. Dit was voldoende kenbaar voor klager.

4.4 Ten aanzien van de procedure heeft verweerder een ander declaratievoorstel gedaan waarbij een gereduceerd tarief is voorgesteld dat bij substantieel positief resultaat achteraf zou kunnen worden verhoogd naar een hoger tarief. Een dergelijke afspraak is op zichzelf toelaatbaar. Tot een afspraak is het echter niet eens gekomen, klager heeft op het voorstel niet gereageerd. De procedure is op de parkeerrol beland en uiteindelijk ambtshalve doorgehaald. Van laakbaar gedrag door verweerder zoals gesteld in klachtonderdeel b is in het geheel geen sprake.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c wordt als volgt overwogen. De door verweerder opgegeven besteedde tijd van 36 uur en 12 minuten komt de voorzitter alleszins redelijk voor gelet op de verrichtte werkzaamheden die blijken uit de bij het klachtdossier gevoegde stukken, waaronder de urenspecificaties. Dat klager slechts drie keer een half uur op kantoor zou zijn geweest zoals hij zelf stelt, blijkt niet uit de urenspecificaties. Overigens zegt het aantal besprekingen tussen advocaat en cliënt niets over de overige verrichtte werkzaamheden zoals overleg en correspondentie met de wederpartij en andere betrokkenen. Uit het klachtdossier blijkt voldoende dat deze werkzaamheden daadwerkelijk hebben plaatsgehad, en meer hebben behelsd dan het sturen van één enkele brief, zoals klager heeft gesteld.

4.6 Van excessief declareren kan sprake zijn indien de hoogte van het uurtarief mede gebaseerd is op specialistische kennis terwijl een omvangrijk gedeelte van de gedeclareerde tijd is besteed aan studie van literatuur en jurisprudentie. Kennelijk doelt klager hierop met zijn klacht zoals weergegeven in klachtonderdeel d. Uit het klachtdossier blijkt echter geenszins dat hiervan sprake is. Uit de urenspecificatie blijkt dat verweerder 12 minuten heeft besteed aan het raadplegen van wet en rechtspraak. Voor zover al sprake zou zijn van een tarief dat mede gebaseerd is op specialistische kennis, is dat een alleszins aanvaardbare hoeveelheid tijd. Dat daarnaast enkele uren is besteed aan het bestuderen van het door klager aangeleverde (kennelijk omvangrijke) dossier komt de voorzitter niet onredelijk voor.

4.7 Klachtonderdeel e ten slotte, vindt deels geen grondslag in de feiten en is deels kennelijk ongegrond. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder tweemaal een voorschotdeclaratie heeft verstuurd, op 31 juli 2012 en op 27 augustus 2013. Er is eveneens tweemaal een declaratie met urenspecificatie verzonden: op 16 oktober 2013 een tussentijdse declaratie en op 3 februari 2014 een slotdeclaratie. Dat slechts eenmaal een declaratie zou zijn verstrekt, vindt dan ook geen grondslag in de feiten zoals die blijken uit het klachtdossier. Overigens heeft klager eerst na ontvangst van de slotdeclaratie en nadat hij te kennen heeft gegeven een andere advocaat te hebben, zich beklaagd over de declaraties. In de gehele periode dat verweerder klager heeft bijgestaan heeft klager niet gereageerd op de declaraties of de urenspecificatie. Het dossier geeft eerder blijk van erkenning van de declaraties dan van bezwaren tegen de declaraties.

4.8 Het is juist dat het restantvoorschotbedrag door verweerder (in ieder geval ten tijde van het indienen van de klacht) nog niet is terugbetaald aan klager. Nu klager verzocht heeft om betaling aan een ander dan X, die de (voorschot)nota’s heeft grotendeels heeft voldaan, heeft verweerder terecht zorgvuldigheid betracht door te proberen zekerheid te krijgen over de persoon aan wie moet worden terugbetaald.

4.9 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 18 december 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager/klaagster

- verweerder/verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.