Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:259

Zaaknummer

14-213A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Beleidsvrijheid. Verweerder is op goede gronden overgegaan tot sluiting van het dossier.

Uitspraak

Beslissing van 14 september 2014

in de zaak 14-213A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 augustus 2014 met kenmerk 4014-0122, door de raad ontvangen op 14 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Op 20 maart 2013 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bijstand te verlenen in verband met een geschil met haar onderburen en de verhuurder betreffende beweerdelijke overlast, veroorzaakt door voornoemde overburen. Verweerder nam de zaak over van mr. X, die voor zijn bijstand reeds een toevoeging voor klaagster had aangevraagd en verkregen. 

1.3 Bij brief van 21 maart 2013 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd. Verweerder heeft klaagster gevraagd om zoveel mogelijk bewijsmateriaal te verzamelen van door de onderburen veroorzaakte overlast. Klaagster heeft verweerder een aantal foto’s toegezonden die zij heeft gemaakt door het kijkgaatje van haar voordeur. Verweerder heeft klaagster laten weten dat de foto’s onvoldoende duidelijk waren om te gebruiken. Op grond van de stukken die zich in het dossier bevonden heeft verweerder de conclusie getrokken dat er ook onvoldoende grond was om de verhuurder aan te spreken, waarna verweerder uiteindelijk het dossier heeft gesloten in augustus 2013.

1.4 Bij brief van 11 februari 2014 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd en heeft nagelaten te doen wat hij had behoren te doen.

2.2 Ter toelichting op de klacht heeft klaagster gesteld dat verweerder in zijn eerste brief aan klaagster de indruk heeft gewekt het uiterste te zullen doen om de zaak naar behoren af te handelen, terwijl hij in die brief slechts heeft herhaald wat verweerder en klaagster hebben besproken en afgesproken in het eerste gesprek. Klaagster verwijt verweerder dat hij tijdens het eerste gesprek al zou hebben meegedeeld dat de onderburen niet uit de woning zouden kunnen worden gezet, terwijl hij klaagster wel heeft verzocht zoveel mogelijk bewijs te vergaren. Verweerder zou vervolgens niets hebben gedaan met de door klaagster verzamelde fotobewijzen. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij een aantal keer verkeerde data in zijn brieven heeft vermeld, dat hij voor haar onbereikbaar was en dat hij kliniektaal heeft gebruikt in zijn brieven. Ten slotte zou verweerder – kort samengevat – onvoldoende hebben gedaan om de verhuurder aan te pakken.

3 BEOORDELING

3.1 De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van voormelde maatstaf beoordelen.

3.2 Verweerder heeft de klachten van klaagster gemotiveerd betwist. Daartoe heeft verweerder gesteld dat hij gewoon is om in de opdrachtbevestiging het intakegesprek samen te vatten en te bevestigen wat daarin is besproken en overeengekomen. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat verweerder klaagster er op heeft gewezen dat het niet gemakkelijk zal zijn om de huurovereenkomst van de onderburen wegens overlast door tussenkomst van de rechter te laten beëindigen. Verder blijkt uit de opdrachtbevestiging dat verweerder klaagster heeft voorgehouden dat een andere mogelijkheid eruit bestond om de verhuurder (al dan niet via een gerechtelijke procedure) aan te spreken om de huurovereenkomst met de onderburen van klaagster te beëindigen wegens veroorzaakte overlast, maar dat daartoe veel bewijsstukken nodig waren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder terecht gesteld dat de foto’s die klaagster hem heeft verstrekt (en die zich in het klachtdossier bevinden) zodanig wazig zijn dat hij daarmee niets heeft kunnen uitrichten richting de verhuurder. Uit het van mr. X verkregen dossier is verweerder voorts gebleken dat de verhuurder in een eerder stadium aan klaagster had aangeboden om de klachten over de geluidsoverlast met klaagster te bespreken, maar dat klaagster zulks had afgewezen. Onder die omstandigheden is het begrijpelijk dat verweerder het beginnen van een procedure tegen de verhuurder geen kans van slagen gaf. Overigens is gebleken dat verweerder wel contact heeft gezocht met de verhuurder om de door klaagster ondervonden overlast te melden en dat de verhuurder de onderburen daarop heeft aangesproken. Verder is niet gebleken dat verweerder, zoals klaagster ook heeft aangevoerd, op de hoogte was van een onaangekondigd bezoek van de GGD en daar iets tegen had kunnen doen. Gelet op de hiervoor onder 3.1 genoemde maatstaf, is verweerder vervolgens op goede gronden overgegaan tot sluiting van het dossier. Dat verweerder onbereikbaar is geweest voor klager is niet gebleken evenals dat verweerder onbegrijpelijke of onduidelijke brieven aan klaagster heeft geschreven. Het vanwege de postverwerking abusievelijk noemen verkeerde data is evenmin klachtwaardig. Nu ook verder niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 14 september 2014.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster  

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.