Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:170

Zaaknummer

14/14

Inhoudsindicatie

Een advocaat dient de voor advocaten geldende regelgeving, waaronder de verplichting verzekerd te zijn tegen het risico van beroepsaansprakelijkheid en de vereisten t.a.v. het aantal te behalen opleidingspunten, stipt na te komen. Door zich schuldig te maken aan strafbare feiten, zoals bedoeld in de artt.6, 7 en 8 Wegenverkeerswet, heeft de advocaat gehandeld in strijd met art. 46 Advocatenwet. Dekenbezwaar is gegrond. Bij de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met het feit dat het om privé gedragingen gaat en de advocaat aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn problemen serieus aanpakt en al geruime tijd in therapie is voor zijn alcoholverslaving. Voorwaardelijke schorsing van 1 jaar met proeftijd van 2 jaar, waarbij de advocaat per 3 maanden verslag dient uit te brengen aan de deken d.m.v. verklaring van een arts dat geen alcohol worrdt gebruikt en dat therapie wordt voortgezet.

Uitspraak

Beslissing van 20 juni 2014

in de zaak 14/14

naar aanleiding van de klacht van:

 

mr. [    ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

klager

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 7 maart 2014 met kenmerk 2014 KNN024, door de raad ontvangen op 10 maart 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 april 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een e-mailbericht van verweerder van 29 maart 2014 aan de raad met bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is gedurende de jaren 1986 en 1987 als advocaat-stagiaire werkzaam geweest bij advocatenkantoor H. te G. Daarna is verweerder enkele jaren werkzaam geweest in het onderwijs en op 20 november 2009 opnieuw beëdigd als stagiaire ( ondernemer) bij het advocatenkantoor S. te W.

2.3    Gebleken is blijkens een mededeling van het Openbaar Ministerie en een persbericht in een regionaal dagblad van 22 februari 2013 dat er strafvervolging was ingesteld jegens verweerder wegens overtreding van de artikelen 6 (verwijtbaar toebrengen van zwaar lichamelijk letsel), 7 (doorrijden na een aanrijding) en 8 (rijden onder invloed) Wegenverkeerswet 1994. Op het moment van het ongeval bleek verweerder een ademalcoholgehalte te hebben dat 5½ keer zoveel was als wettelijk toegestaan. Verweerder is gedagvaard ter zitting van de rechtbank Noord-Nederland en bij vonnis van 26 april 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met een aantal bijzondere voorwaarden alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar(met aftrek). Bij arrest van het Gerechtshof A. d.d. 29 november 2013 is het vonnis van de rechtbank weliswaar vernietigd, maar de straf is in hoger beroep dezelfde gebleven.

2.4    Op 29 mei 2013 is tijdens een gesprek waarbij onder meer de deken en verweerder aanwezig waren, gebleken dat verweerder vanaf begin september 2012 wegens zijn slechte geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat was de praktijk uit te oefenen. Gelet op de arbeidsongeschiktheid van verweerder is op 30 mei 2013 aan verweerder en zijn patroon schriftelijk meegedeeld dat de stage van verweerder van rechtswege was geschorst in ieder geval vanaf 3 september 2012. Voorts is aan verweerder meegedeeld dat hij vanaf genoemde datum niet meer als advocaat kon optreden en is verweerder ook op de hoogte gesteld van de gevolgen van de schorsing.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder volgens zijn opgave CCV2013 in dat jaar geen vakbekwaamheidspunten heeft behaald;

b)    verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 12 van de Advocatenwet dat onder meer bepaalt dat advocaten kantoor verplicht zijn kantoor te houden. Het kantoor van verweerder heeft, in overleg met verweerder, besloten de stageovereenkomst per 1 juli 2013 te beëindigen. Daarmee is ook een einde gekomen aan de huurovereenkomst van verweerder (stagiaire-zelfstandig ondernemer) met genoemd kantoor. Dat betekent dat de stage van verweerder vanaf die datum is geëindigd en verweerder geen kantoor meer heeft maar nog wel op het tableau staat, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 12 van de Advocatenwet;

c)    verweerder niet meer verzekerd is tegen het risico van beroepsaansprakelijkheid omdat zijn (voormalige) kantoor de verzekeringsmaatschappij heeft laten weten dat verweerder vanaf 1 juli 2013 niet meer op het kantoor werkte en verweerder via de kantoorpolis van zijn kantoor verzekerd was, terwijl verweerder op grond van art. 3 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit verplicht is verzekerd te zijn tegen genoemd risico.

Door zijn onder 2.3 en 2.4 omschreven gedragingen heeft verweerder, hoewel het privégedragingen betreft, het vertrouwen in de advocatuur geschaad (art. 46 Advocatenwet, 3e toetsingsnorm). Verweerder heeft weliswaar cassatie ingesteld maar de feiten staan in cassatie niet meer ter discussie.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de klachten niet betrekking hebben op zijn functioneren als advocaat maar in de privésfeer liggen. Hij heeft geen problemen als advocaat. Ten einde de privéproblemen het hoofd te bieden volgt hij therapie. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de beëindiging van de relatie met het advocatenkantoor geen verband hield met het auto-ongeluk dat verweerder heeft veroorzaakt, maar omdat het financieel niet meer uitkon. Verweerder heeft een zware depressie gehad, volgde een  therapie en wilde worden opgenomen. Dat bleek in G. niet mogelijk. Op een gegeven moment is hij weer aan het werk gegaan. De alcoholverslaving heeft echter diep ingegrepen. Hij is nu 9 maanden onder behandeling en meent dat hij weer aan het werk kan. De punten over 2013 moet hij nog inhalen. Een schrapping van het tableau zou een te ingrijpende maatregel zijn, nu hij bezig is zijn problemen de baas te worden en met succes therapie volgt tegen zijn alcoholverslaving.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad overweegt dat de feiten die aan de klachten ten grondslag zijn gelegd, als onweersproken vaststaan. Verweerder heeft in de eerste plaats gehandeld in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8 Wegenverkeerswet. Daarnaast heeft hij in strijd met artikel 3 van de Verordening op de vakbekwaamheid gehandeld door niet het verplichte aantal punten te behalen, heeft hij gehandeld in strijd met artikel 12 Advocatenwet door geen kantoor (meer) te houden en heeft hij in strijd met artikel 3 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit gehandeld door niet verzekerd te zijn ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid. De raad is met de deken van oordeel dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klachten zijn dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft door zijn inbreuken op de verordeningen van de Orde en de begane strafbare feiten die in de privésfeer zijn begaan niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad acht gelet op de ernst van de feiten de maatregel van schorsing voor de tijd van één jaar op zijn plaats. De raad houdt evenwel rekening met het feit dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn problemen zeer serieus aanpakt en dat er op vertrouwd mag worden dat verweerder de alcoholverslaving en de daarmee samenhangende problemen te boven komt. De raad houdt daarbij ook rekening met het feit dat het om privégedragingen gaat. De raad acht het van groot belang dat verweerder therapie blijft volgen en geen alcohol meer gebruikt, zoals verweerder zelf ook heeft gesteld. De raad  komt, alles afwegende, tot onderstaande maatregel. 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klachtonderdelen a tot en met c gegrond;

-    legt verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één jaar;

-    bepaalt dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerder voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art.46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging, waarbij in ieder geval heeft te gelden dat verweerder per drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop deze beslissing onherroepelijk wordt, aan de deken rapport zal uitbrengen door middel van een verklaring van een arts, althans aan de hand van rapportage van een instantie in een verslavingszorg, waaruit blijkt dat verweerder gedurende die gehele periode geen alcohol heeft gebruikt en tevens therapie volgt. De deken dient te bepalen hoe lang de verplichting tot rapportage nodig en gewenst  is. Verweerder dient verder met de deken te overleggen over de identiteit van de aan te wijzen arts of deskundige;

-    stelt de proeftijd vast op een periode van twee  jaar, ingaande op de dag dat deze  beslissing onherroepelijk wordt.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. M. I. van Horssen-Bok,  L.J. van der Veen, P.H.F. Yspeert en P.S. van Zandbergen leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2014.

 

griffier                                                                      voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl