Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:164

Zaaknummer

R.4264/13.171

Inhoudsindicatie

Anders dan verweerder stelt, is het eenzijdig sturen van een brief die later bevestigd wordt door de andere partij, niet aan te merken als een gezamenlijk bericht. Vaststaat voorts dat een gezamenlijk bericht niet aan de rechtbank gestuurd is. Op basis van de gedragsregels mag een advocaat zich, als de zaak voor uitspraak staat, niet anders dan met toestemming van de andere advocaat wenden tot de rechtbank. Vaststaat dat de gemachtigde van klager geen toestemming heeft gegeven aan verweerder om zich eenzijdig te wenden tot de rechtbank. Door dit wel te doen heeft verweerder niet gehandeld zoals een zorgvuldig advocaat betaamt.

Inhoudsindicatie

De klacht is gegrond.

Inhoudsindicatie

Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 juli 2013 met kenmerk K138 2013, door de raad ontvangen op 9 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2014 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde, mr. S., advocaat te R., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft een geschil met C.I. Klager en C.I zijn samen eigenaren van een appartementsgebouw in Den Haag. Klager wordt daarin bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder staat C. I bij.

2.2 In een procedure tussen klager en de Vereniging van Eigenaren (feitelijk C.I) is tijdens een comparitie van partijen van 30 januari 2013 bij de rechtbank Den Haag, blijkens het proces-verbaal van die zitting, door de wederzijdse advocaten meegedeeld dat er nog overleg zal zijn over de mogelijke beschikbaarstelling van bepaalde stukken door C.I aan eiser. Het proces-verbaal luidt verder:

”Indien dit op enig punt gevolg krijgt, zullen de beide advocaten dit binnen 2 weken na heden in een gezamenlijk bericht aan de rechtbank meedelen”.

2.3 Bij faxbericht van 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde van klager meegedeeld dat zijn cliënt bereid is stukken te overhandigen met het beding dat klager met de stukken vertrouwelijk om zal gaan en heeft verweerder verzocht om schriftelijk mee te delen of klager dit beding accepteert. Voorts heeft verweerder geschreven:

“Het lijkt mij het meest efficiënt indien ik de aanbiedingsbrief aan U vergezeld van de beide stukken in kopie aan de Rechtbank toezend. Een concept voor die aanbiedingsbrief voeg ik bij. Gaat U akkoord met die methodiek?”

2.4 Bij faxbericht van 1 februari 2013 heeft de gemachtigde van klager verweerder een vraag gesteld over het belang van vertrouwelijke omgang met de bedoelde stukken en verder onder meer meegedeeld:

“(…)

Herinner ik me goed dan luidt de door rechtbank gegeven mogelijkheid dat wij gezamenlijk verslag kunnen doen van de gewisselde stukken. Het is dan ook niet de bedoeling van de rechtbank dat die stukken zelf in het geding worden gebracht.

Ik zie geen reden om hiervan af te wijken, uw voorstel is dan ook niet akkoord. Dezerzijds wordt er vanuit gegaan dat u zich niet eenzijdig tot de rechtbank richt temeer daar dit zich niet verhoudt tot onze gedragsregels.

(…)”

2.5 Bij faxbericht van 4 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde van klager bericht dat de stukken vertrouwelijk waren en als zodanig behandeld moesten worden en onder meer geschreven:

“(…)

Juist vanwege het feit dat de Comparitierechter heeft voorgesteld dat wij de Rechtbank gezamenlijk zouden berichten heb ik U op voorhand concepten toegestuurd. Als U het met die concepten eens bent dan is er toch sprake van een gezamenlijke berichtgeving?

Gaarne op dit punt per ommegaande Uw nadere wensen.

(…)”

2.6 Bij faxbericht van 5 februari 2013 heeft de gemachtigde van klager verweerder geschreven dat zijn cliënt (klager) niet bereid was om de vertrouwelijkheid toe te zeggen en dat als verweerder de rechtbank eenzijdig informeert hij over zal gaan tot het indienen van een klacht namens klager.

2.7 Bij faxbericht van 11 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde van klager geschreven dat hij inmiddels beschikt over een drietal stukken en dat hij deze stukken, na akkoord van de gemachtigde van klager over de concept brief aan de rechtbank van 1 februari 2013, aan hem toe zal zenden. Verder wordt in die brief gesteld dat op prijs gesteld wordt dat klager verklaart dat hij het vertrouwelijke karakter van de te verschaffen informatie zal respecteren.

2.8 Bij faxbericht van 12 februari 2013 heeft de gemachtigde van klager verweerder gevraagd te bevestigen dat vertrouwelijkheid geen voorwaarde meer is en onder meer geschreven:

“(…)

Andermaal herinner ik u eraan dat werd afgesproken dat de rechtbank verslag zou kunnen worden gedaan van de gewisselde stukken. Evident is dat voordat verslag kan worden gedaan cliënt de stukken eerst ontvangen dient te hebben. Bovendien werd niet beoogd dat de stukken zelf in het geding zou worden gebracht. De door u voorgestelde handelswijze wordt dezerzijds dan ook voor de 3e maal afgewezen om dezelfde redenen als eerder.

(…)”

2.9 Bij faxbericht van 12 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde van klager de drie stukken toegestuurd, alsmede een kopie van zijn brief van dezelfde datum aan de rechter-commissaris van de rechtbank Den Haag. In laatstgenoemde brief heeft verweerder de rechter-commissaris meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat de gemachtigde van klager de rechter-commissaris zal berichten dat hij verweerders brief van 12 februari 2013 met de daarin genoemde stukken heeft ontvangen.

2.10 Bij brief van 26 februari 2013 heeft de rechtbank Den Haag verweerder onder meer geschreven:

“(…)

Nu en zolang de rechtbank geen gezamenlijk bericht van partijen als bedoeld in het proces-verbaal van de comparitiezitting van 30 januari 2013 heeft ontvangen, zal zij genoemde brief van verweerder buiten beschouwing laten. Partijen hebben uiterlijk deze week nog de mogelijkheid een gezamenlijk bericht aan de rechtbank in te sturen.

(…)”

2.11 Bij brief met bijlagen van 8 maart 2013 heeft de gemachtigde van klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt de klager verweerder dat hij zich zonder toestemming van (de gemachtigde van) klager eenzijdig heeft gewend tot de rechtbank, terwijl partijen zich slechts bij gezamenlijke brief tot de rechtbank hadden mogen wenden.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gehouden aan de bij de comparitie gemaakte afspraken, namelijk om de rechtbank op de hoogte te stellen van het gewisseld zijn van stukken. De gemachtigde van klager had gezamenlijk met verweerder dit bericht aan de rechtbank moeten sturen. Toen bleek dat de gemachtigde van klager hiertoe niet bereid was, heeft verweerder contact gezocht met de Orde van Advocaten en gesproken met mevrouw mr. H. Door haar is meegedeeld dat ook als gezamenlijke brief zou gelden een bericht van verweerder aan de rechtbank, mits dat bericht later bevestigd zou worden door de gemachtigde van klager. De gemachtigde van klager heeft echter nagelaten om de ontvangst van de door hem ontvangen stukken te bevestigen en heeft aan de rechtbank bevestigd noch ontkend de stukken ontvangen te hebben. Op die wijze heeft de gemachtigde van klager zich niet correct gedragen. Verweerder wijst erop dat het verzenden van zijn brief aan de rechtbank geen invloed heeft gehad op het gehele proces, aangezien de rechtbank zijn brief buiten beschouwing heeft gelaten.

 

5 BEOORDELING

5.1 Vast staat dat bij de comparitie is bepaald dat als het beschikbaar stellen van stukken gevolg zou krijgen op enig punt, verweerder en de gemachtigde van eiser dit in een gezamenlijk bericht aan de rechtbank zouden meedelen. Vast staat voorts dat een dergelijk gezamenlijk bericht niet aan de rechtbank gestuurd is. Anders dan verweerder stelt, is het eenzijdig sturen van een brief die later bevestigd wordt door de andere partij, niet aan te merken als een gezamenlijk bericht. Bovendien is een dergelijke bevestiging niet van de gemachtigde van klager gekomen en is ook niet op enig moment tussen verweerder en de gemachtigde van klager afgesproken dat dit zou gebeuren. Op basis van de gedragsregels mag een advocaat zich bovendien, als de zaak voor uitspraak staat, niet anders dan met toestemming van de andere advocaat wenden tot de rechtbank. Vaststaat dat de gemachtigde van klager geen toestemming heeft gegeven aan verweerder om zich eenzijdig te wenden tot de rechtbank.

5.2 Verweerder heeft door zich wel eenzijdig tot de rechtbank te wenden, niet gehandeld zoals een zorgvuldig advocaat betaamt.

5.3 De klacht is gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl