Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:306

Zaaknummer

ZWB 16 - 2014

Inhoudsindicatie

Onduidelijkheid gecreëerd tussen het standpunt van cliënt en de eigen bevindingen van de advocaat uit diens bij het kantoor van de beklaagde advocaat werkzame periode en aldus zijn eigen waarneming en het standpunt van zijn cliënt te zeer met elkaar verweven. Onvoldoende afstand gehouden ten opzichte van de klachtzaak die hij in zijn hoedanigheid van advocaat in behandeling had.

Inhoudsindicatie

Het staat een advocaat niet vrij in een tuchtrechtprocedure de beklaagde advocaat zonder enig voorbehoud en zonder bewijs daarvan te betichten van het opmaken van valse stukken en misleiden van de tuchtrechter.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond; voorwaardelijke schorsing twee weken, proeftijd 2 jaar.

Uitspraak

Beslissing van  1 december 2014

in de zaak ZWB 16-2014

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

                        

     klager

 

 

 

                      tegen:

 

 

                     

                      

              

                      

 

                      verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 20 januari 2014 met kenmerk K13-059, door de raad ontvangen op 22 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 oktober 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken dd. 20 januari 2014, met bijlagen.

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

  2.1     Verweerder is van juni 2002 tot en met oktober 2007 als juridisch medewerker bij het kantoor van klager in loondienst werkzaam geweest. Klager is op 16 februari 2007 bij dit kantoor in dienst getreden. Cliënt X, verder te noemen X,  was cliënt van het kantoor van klager.

  2.2     Verweerder is op 8 november 2007 als advocaat beëdigd en thans als advocaat werkzaam bij kantoor Z. Verweerder heeft in juni 2011 een familierechtzaak van X van het kantoor van klager overgenomen. Op 16 augustus 2011 heeft verweerder namens X een klacht ingediend tegen klager en zijn kantoorgenoot mr. Y.

2.3     De raad van discipline in het ressort ‘s-Gravenhage heeft in voormelde klachtprocedure klachtonderdeel a gegrond verklaard. De raad overwoog ter zake het volgende : “Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen of de opdrachtbevestigingen daadwerkelijk aan klager zijn verstuurd. Evenmin kan de raad op basis  daarvan vaststellen of klager de opdrachtbevestigingen heeft ontvangen. Dat betekent dat de raad niet kan vaststellen of aan het vereiste van schriftelijke vastlegging als bedoeld in gedragsregel 24 lid 3 is voldaan. Dit gegeven komt voor risico van verweerder. Klager en mr. Y hebben hiertegen bij appelmemorie dd. 27 september 2012 hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Verweerder heeft in zijn reactie dd. 15 november 2012 op de appelmemorie van klager en mr. Y onder meer het volgende geschreven:

“De opdrachtbevestigingen’ zijn enkel opgesteld in het kader van de behandeling van de klachten van klager bij de Deken te Rotterdam. In het verleden, tot aan het vertrek van ondergetekende bij het kantoor van beklaagde sub 1, deed ondergetekende als juridisch medewerker alle zaken van de heer X en bemoeide beklaagde sub 1 zich vrijwel niet met de dossiers van klager. Beklaagde sub 2 is in de loop van 2007 bij (…..) Advocaten in dienst getreden en heeft zich tijdens het dienstverband van ondergetekende nimmer beziggehouden met de zaken van klager. (….)

De opdrachtbevestiging van 21 maart 2007, kenmerk 16307/rt (X/S.) is vals. Beklaagde sub 2 was in die tijd net nieuw op kantoor en hield zich op dat moment nog niet bezig met de zaken van de heer X, waarvan akte!” De heer X, klager, heeft pas voor het eerst in 2008 contact gekregen met beklaagde sub 2.

(…..)

Ondergetekende heeft het kantoor verlaten per 5 oktober 2007. De lay-out van de brieven van 21 maart 2007 en die van 2 april 2007 is ondergetekende niet bekend. Deze is derhalve van latere datum dan de genoemde brieven.

Zoals gezegd zijn ook de andere opdrachtbevestigingen niet door klager ontvangen. De Raad van Discipline is hier bij de behandeling van de klacht dan ook terecht van uit gegaan.

(…..)

Door beklaagden is ‘correspondentie’ van beklaagde overgelegd bij de deken te Rotterdam, de Raad van Discipline, waarvan wetende dat deze ‘correspondentie’ vals is. (……) Met deze valse correspondentie hebben beklaagden de Deken te Rotterdam misleid en hebben zij getracht de Raad van Discipline te misleiden. Thans proberen zij dit bij Uw Hove.

2.4    Klager heeft zich bij brief dd. 19 april 2013, door de deken ontvangen op 22 april 2013,  beklaagd over het optreden van verweerder.

2.5     Ter zitting van het Hof van Discipline dd. 22 april 2013 heeft verweerder aan de hand van een pleitnota onder meer het volgende bepleit:

“ (…….)

           Zoals gezegd zijn beide brieven, 21 maart 2007 en 2 april 2007, aan X en ondergetekende onbekend. Zij zijn niet echt. Zij zijn door appellanten aan de Deken te Rotterdam overgelegd om laatstgenoemde in strijd met de waarheid te doen geloven dat zij zich aan hun verplichtingen van de gedragsregels zouden hebben gehouden. Hierdoor is de Deken misleid. In de procedure bij de Raad van Discipline en ook in de procedure bij Uw Hove wordt door appellanten op dezelfde valse stukken een beroep gedaan.

Appellanten zouden reeds twee jaar geleden hebben kunnen erkennen dat zij de plichten van gedragsregel 24 aan hun laars hebben gelapt en dat de vastlegging van financiele afspraken nimmer heeft plaatsgevonden.

In plaats daarvan begaan zij een veel ergere overtreding door willens en wetens valse stukken in het geding te brengen met het doel om de toezichthouder en de tuchtrechters te misleiden. (…..)

2.6     Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad van discipline bij    beslissing dd. 21 juni 2013    bekrachtigd.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

1.      verweerder in een tuchtrechtzaak tegen klager respectievelijk zijn kantoorgenoot mr. Y, zich onvoldoende heeft gedistantieerd van zijn cliënt X en eigenmachtig klachtonderdelen heeft vervaardigd;

2.      verweerder in het kader van die tuchtzaak ernstige beschuldigingen jegens klager heeft geuit, die de integriteit van mr Y. en klager raken.

 

         Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

3.2      Verweerder is vanaf het begin gewezen op zijn bijzonder precaire positie. Verweerder heeft daarop  niet gereageerd, maar ging steeds een stapje verder. Hij meende de klacht van X op enig moment zelfs te kunnen onderbouwen door eigen verklaringen. 

3.3      Verweerder stelde in de tuchtrechtprocedure ten onrechte dat klager zich in de periode tussen 16 februari 2007 en 5 oktober 2007 nimmer heeft beziggehouden met de zaken van de heer X. Klager heeft in die periode een opdrachtbevestiging en brieven opgesteld in de zaak van de heer X. Klager heeft aldus in strijd met de waarheid verklaard en zich in de tuchtrechtprocedure ten onrechte op het standpunt gesteld dat klager de tuchtrechter onjuist heeft geinformeerd en daardoor heeft misleid. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft enkel als advocaat cliënt X bijgestaan in een tuchtzaak betreffende een reeks verwijten aangaande diverse dossiers. Verweerder is in persoon geen partij in deze procedures. Indien er enig misverstand over deze rol was en klager abusievelijk meende dat verweerder in privé bij de zaak betrokken was dan is dit een misverstand dat uitsluitend voor rekening van klager dient te komen. De klacht van klager mist derhalve iedere grond.

4.2      Verweerder ontkent en betwist enige gedragsregel te hebben overtreden. Verweerder heeft de belangen van zijn  cliënt in de klachtprocedure behartigd. De opdrachtbevestiging dd. 21 maart 2013 is vals; deze is door de cliënt van verweerder nimmer ontvangen. De opdrachtbevestiging is tijdens de klachtprocedure opgemaakt en geantedateerd. Verweerder weet dat klager c.s. informatie hebben vervalst. Dat is geen onjuiste mededeling. Klager en X weten dat verweerder geen activiteiten voor X heeft verricht in 2007, omdat klager pas in 2008 de zaak van X heeft overgenomen. Klager heeft op een valse opdrachtbevestiging uit maart 2007 zijn eigen initialen neergezet.

4.3      Het Hof van Discipline is er blijkens de uitspraak (ten onrechte) vanuit gegaan dat de valse opdrachtbevestigingen en screenshots echt waren. Het beroep op valse stukken en -informatie heeft klager en zijn kantoorgenoot echter niet kunnen baten. Het Hof van Discipline heeft op andere gronden aangenomen dat klager en zijn kantoorgenoot tekort zijn geschoten in het naleven van Gedragsregel 24.

 

 

 

 

 

5          BEOORDELING

Klachtonderdeel 1

5.1      Vast staat dat verweerder zich gedurende zijn dienstverband bij het kantoor van klager inhoudelijk heeft beziggehouden met procedures die namens X werden gevoerd. Voorts staat vast dat de verhouding tussen het kantoor van klager en verweerder ten tijde van diens vertrek in oktober 2007 verstoord was. De raad is van oordeel dat, gelet op de persoonlijke betrokkenheid van verweerder, verweerder er verstandig aan had gedaan klager niet als advocaat bij te staan in de klachtzaak van X tegen klager.

5.2      Waar klager meende dat het hem wel vrij stond klager in deze klachtzaak bij te staan had van hem als behoorlijk advocaat verwacht mogen worden dat hij zijn rol als advocaat en zijn eigen persoonlijke betrokkenheid strikt gescheiden had gehouden. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat de persoonlijke betrokkenheid van verweerder bij de zaken van X een belangrijke rol heeft gespeeld in de stellingname van X in de klachtprocedure. Verweerder heeft de klachten van X onderbouwd met zijn persoonlijke ervaringen bij het kantoor van klager en feiten gepresenteerd die verweerder bekend waren uit eigen wetenschap. Verweerder heeft onduidelijkheid gecreëerd tussen het standpunt van X en zijn eigen bevindingen en aldus zijn eigen waarneming en het standpunt van zijn cliënt te zeer met elkaar verweven. Verweerder heeft zelfs, terwijl hij optrad als advocaat van X, zichzelf als getuige aangeboden ter onderbouwing van het standpunt van X. Verweerder heeft hierdoor onvoldoende afstand gehouden ten opzichte van de klachtzaak die hij in zijn hoedanigheid van advocaat in behandeling had. Verweerder heeft zich aldus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.  

Klachtonderdeel 2

5.3      Vast staat dat verweerder in de tuchtrechtprocedure ten overstaan van het Hof van Discipline zowel schriftelijk als mondeling heeft gesteld dat verweerder stukken valselijk heeft opgemaakt en in de tuchtrechtprocedure in het geding heeft gebracht met het doel de deken, de raad van discipline en het Hof van Discipline te misleiden.

5.4      Verweerder heeft ter zitting van de raad volhard in zijn stelling dat de opdrachtbevestiging dd. 21 maart 2007 vals was, omdat zijn cliënt deze nooit had ontvangen. Verweerder verklaarde desgevraagd over geen ander bewijs daarvan te beschikken. Ter zitting van de raad is door klager naar voren gebracht dat de opdrachtbevestiging dd. 21 maart 2007 geen betrekking had op de familiezaak van X, maar op de zaak van X tegen S., met welke zaak verweerder niets van doen heeft gehad. Verweerder verklaarde hierover vervolgens het volgende: “ In de familiezaak heb ik alle werkzaamheden gedaan. Van het dossier tegen S. heb ik geen kennis. Ik heb met dat dossier geen bemoeienis gehad, klager wel. Cliënt zegt de opdrachtbevestigingen nooit te hebben ontvangen. Over de zaak S. kan ik niets zeggen”.

5.5      Verweerder heeft bij herhaling naar voren gebracht dat hij weet dat de opdrachtbevestiging vals is, omdat zijn cliënt deze nooit heeft ontvangen. Ook al zou juist zijn dat de betreffende opdrachtbevestiging niet door X is ontvangen, dan betekent dit nog niet dat deze dus valselijk door klager is opgesteld. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij zich onthoudt van het uiten van ernstige beschuldigingen zoals het opmaken van valse stukken en misleiding van de deken en tuchtrechtcolleges, indien hij niet beschikt over enig overtuigend bewijs daarvan. Bovendien heeft verweerder, zoals ter zitting is gebleken, geen bemoeienis gehad met de zaak X tegen S., waarop de opdrachtbevestiging betrekking had, zodat verweerder de raad van discipline onjuist heeft geïnformeerd door de raad voor te houden dat hij in 2007 alle zaken van X behandelde en dat klager tot 2008 geen enkele bemoeienis heeft gehad met zaken van klager. Zelfs toen verweerder ter zitting van de raad hiermee werd geconfronteerd heeft verweerder volhard in zijn stelling dat klager valse stukken heeft opgemaakt en in de tuchtrechtprocedure in geding heeft gebracht.

5.6      Het staat een advocaat niet vrij in een tuchtrechtprocedure de beklaagde advocaat zonder enig voorbehoud en zonder bewijs daarvan te betichten van het opmaken van valse stukken en misleiden van de tuchtrechter. Verweerder heeft klager ten overstaan van de raad en het Hof van Discpline beschuldigd van valsheid van geschrifte en in zijn beschuldiging volhard ten overstaan van de raad in de onderhavige klachtprocedure. Verweerder heeft zich aldus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het tweede onderdeel van de klacht is eveneens gegrond.

 

6          MAATREGEL

6.1      Verweerder heeft klager zonder overtuigend bewijs beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit, en bovendien hierin ten overstaan van tuchtcolleges volhard. Zelfs nadat verweerder ter zitting zowel door het Hof van Discipline als door de raad is voorgehouden dat hij van zijn ernstige beschuldiging bewijs diende aan te dragen, bleef verweerder volharden in zijn onbewezen ernstige beschuldigingen van het plegen van valsheid in geschrifte jegens klager. Zelfs toen klager werd voorgehouden dat de beweerde valse opdrachtbevestiging betrekking had op een zaak waarin niet verweerder maar klager als advocaat werkzaam is geweest, heeft hij hierin geen aanleiding gezien zijn ernstige beschuldigingen jegens klager in te trekken. Verweerder heeft er aldus blijk van gegeven geen enkel inzicht te hebben in de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van zijn handelen. De raad is van oordeel dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen verweerder dusdanig valt aan te rekenen dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W. H.N.C. van Beek, Th.     Kremers, A.A. Freriks en R.G.A.M. Theunissen , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2014 .

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-

-        Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Zeeland-West-Brabant    

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl