Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:20

Zaaknummer

13-176

Inhoudsindicatie

Door per definitie 12 minuten te declareren voor elk gevoerd telefoongesprek heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan excessief declareren. Het betaamt een advocaat niet geld te lenen van zijn cliënt. Verweerder had onduidelijkheid over hetgeen klager aan hem verschuldigd is dienen te voorkomen. Verweerder had, toen hij beslag onder klager wilde leggen, daarover ingevolge gedragsregel 27 lid 7 met de deken dienen te overleggen. De brief die verweerder zo’n twee jaar daarvoor aan de deken had gestuurd was gezien het tijdsverloop niet toereikend.

Uitspraak

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 13-176

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

advocaat te [X]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 12 augustus 2013 met kenmerk K12/146, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2013 in aanwezigheid van mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, I.P.A. van Heijst en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in punt 1.1 genoemde brief van de deken en van de bij deze brief gevoegde stukken alsmede van de brief van 30 oktober 2013 van de huidige advocaat van klager met als bijlage een verslag van een gesprek dat klager met de medewerkster van verweerder heeft gevoerd.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft op 31 mei 2005 een vaststellingsovereenkomst gesloten ingevolge waarvan de schuldenaar hem € 328.839,- verschuldigd was. Omdat klager het geld niet ontving heeft hij zich tot verweerder gewend. De eerste brief, die verweerder namens klager aan de schuldenaar heeft gestuurd, is gedateerd op 29 mei 2007.

2.3    Verweerder heeft vervolgens voor klager een bodemprocedure gevoerd tegen de schuldenaar. De rechtbank wees de vordering bij vonnis van 15 oktober 2008 af.

2.4    Tegen het vonnis van de rechtbank is hoger beroep aangetekend. Bij arrest van 29 juni 2010 is de schuldenaar veroordeeld

€ 144.251,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2007 alsmede de kosten van de procedures aan klager te voldoen.

2.5    De schuldenaar heeft een herroepingsprocedure bij het hof aanhangig gemaakt. Bij arrest van 28 juni 2011 is de vordering tot herroeping afgewezen.

2.6    Voorts heeft verweerder bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt voor het tweede gedeelte van de vordering van klager ad

€ 139.587,60. Bij vonnis van 1 juni 2011 is deze vordering toegewezen.

2.7    De schuldenaar heeft getracht de executie van het arrest en het vonnis te voorkomen. Dit heeft geresulteerd in een kortgedingvonnis van 4 oktober 2010 tegen welk vonnis de schuldenaar hoger beroep heeft aangetekend waarop het arrest van het hof van 22 februari 2011 is gevolgd. Zowel de rechtbank als het hof hebben de schorsing van de executie afgewezen.

2.8    De echtgenote van de schuldenaar heeft vervolgens een derdenverzetprocedure aanhangig gemaakt bij het hof. De huidige advocaat van klager heeft de behandeling van deze zaak in december 2011 van verweerder overgenomen.

2.9    Tevens heeft de echtgenote een kort geding aanhangig gemaakt tot schorsing van de executie gedurende de derdenverzetprocedure. Dit kort geding heeft zij kort voor de mondelinge behandeling ingetrokken.

2.10    Verweerder heeft namens klager een procedure ex artikel 545 Rv. aanhangig gemaakt. Bij beschikking van 10 januari 2011 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de executoriale verkoop van de woning van de schuldenaar binnen twee maanden diende plaats te vinden. De executoriale verkoop is toen gepland op 15 maart 2011.

2.11    De schuldenaar en zijn echtgenote hebben een procedure ex artikel 548 Rv. aanhangig gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat de openbare verkoop is uitgesteld tot 21 juni 2011.

2.12    Op verzoek van klager is de schuldenaar op 18 mei 2011 door de rechtbank in staat van faillissement verklaard. De schuldenaar heeft tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend. Bij arrest van 8 september 2011 heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. De schuldenaar heeft tegen het arrest van het hof cassatie ingesteld. Bij arrest van 24 februari 2012 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.

2.13    De echtgenote van de schuldenaar heeft ter voorkoming van de executoriale verkoop van de echtelijke woning een verzoek ingediend tot afkondiging van een afkoelingsperiode, welk verzoek door rechter-commissaris voor twee maanden is toegewezen. Tegen deze beslissing is door verweerder namens klager hoger beroep aangetekend bij de rechtbank. Bij beslissing van 20 juni 2011 is het hoger beroep gegrond verklaard. Omdat de beslissing van de rechtbank een kennelijke schrijffout bevatte is de beslissing op verzoek van klager op grond van artikel 31 Rv. gecorrigeerd. De echtgenote van de schuldenaar heeft cassatie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank betreffende de afkoelingsperiode.

2.14    De echtgenote van de schuldenaar heeft voorts een kort geding aanhangig gemaakt tegen de hypotheekhouder om schorsing van de executie te bewerkstelligen. Klager heeft zich middels een verzoek tot voeging in deze procedure gevoegd. Bij vonnis van 20 juni 2011 zijn de gevraagde voorzieningen afgewezen.

2.15    Op 20 juni 2011 heeft de echtgenote van de schuldenaar een verzoek ex artikel 518 Rv. ingediend. Verweerder heeft namens klager de mondelinge behandeling van dit verzoekschrift op 21 juni 2011 bijgewoond.

2.16    Verweerder heeft maandelijks zijn werkzaamheden bij klager gedeclareerd.

2.17    In augustus 2011 heeft klager de hoogte van de facturen van verweerder en de gedeclareerde werkzaamheden aan de orde gesteld. Op 18 augustus 2011 heeft er een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden om te trachten een minnelijke regeling voor de openstaande declaraties te treffen. Verweerder heeft toen aangeboden € 15.000,- in mindering te brengen op het openstaande bedrag zodat de facto nog een bedrag van

€ 23.324,35 resteerde.

2.18    Nadien hebben nog diverse gesprekken plaatsgevonden tussen klager en verweerder en ook tussen klager en de medewerkster van verweerder, die zijn financiële administratie verzorgt, waaronder een gesprek op 8 november 2011. Klager heeft van dit laatste gesprek een audio-opname gemaakt die hij heeft uitgewerkt in een verslag dat zijn huidige advocaat bij brief van 30 oktober 2013 aan de raad heeft doen toekomen. In dit verslag komt de contante betaling door klager ad € 15.000,- aan de orde die door verweerder wordt betwist.

2.19    In december 2011 is een einde gekomen aan de werkzaamheden van verweerder voor klager.

2.20    Bij brief van 16 december 2011 heeft verweerder zich tot de deken gewend ten einde, zoals gedragsregel 27 lid 7 voorschrijft, met de deken te overleggen over het leggen van conservatoir beslag op onroerend goed van klager.

2.21    Op 29 juni 2012 heeft verweerder een verzoek tot begroting van facturen betreffende de periode van 1 maart 2011 tot en met 7 januari 2012 ingediend bij de raad van toezicht. In het begrotingsverzoek heeft verweerder gesteld dat klager hem nog

€ 53.984,31 verschuldigd is. In de begrotingsbeslissing wordt echter gesteld dat verweerder de raad van toezicht heeft verzocht een aantal declaraties te begroten tot een totaal van € 65.921,12. Deze declaraties zijn bij begrotingsbeslissing d.d. 22 januari 2013 begroot op € 53.227,78.

2.22    Blijkens de begrotingsbeslissing heeft verweerder klager bij brief van 24 mei 2007 bericht dat zijn uurtarief € 200,- exclusief kantoorkosten en b.t.w. bedraagt en dat hij zich het recht voorbehoudt om dit tarief in de toekomst aan te passen. In augustus 2008 heeft verweerder zijn uurtarief verhoogd naar € 225,-. De raad van toezicht oordeelt in de begrotingsbeslissing dat het uurtarief van € 225,- exclusief kantoorkosten en b.t.w. aan de redelijkheidstoets van artikel 32 Wet Tarieven Burgerlijke Zaken, hierna te noemen WTBZ, voldoet en heeft het door verweerder in rekening gebrachte uurtarief gehanteerd.

2.23    Op 28 januari 2013 heeft verweerder een verzoek tot het leggen van conservatoir (derden)beslag bij de rechtbank ingediend. Volgens het verzoekschrift bedraagt de hoofdsom, die klager aan verweerder verschuldigd is, € 53.247,78 plus rente en incassokosten. Op 29 januari 2013 is verlof verleend voor € 70.000,- waarna verweerder conservatoir derdenbeslag heeft laten leggen onder de bank van klager. Ook is beslag gelegd op onroerend goed van klager.

2.24    Op 13 februari 2013 heeft verweerder een verzoek ex artikel 33 WTBZ bij de voorzieningenrechter ingediend. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 10 juni 2013 plaatsgevonden. Deze zaak loopt nog.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    excessief/bovenmatig heeft gedeclareerd

b)    tijdens de behandeling van de zaken van klager zonder overleg met klager zijn uurtarief heeft verhoogd

c)    op cruciale momenten heeft gedreigd zijn werkzaamheden neer te leggen als de declaraties niet betaald zouden worden

d)    meerdere malen heeft verlangd dat klager hem een lening – driemaal € 25.000,- - zou verstrekken en op de vraag om aan te tonen dat de geleende bedragen zijn terugbetaald niet heeft gereageerd

e)    in de begrotingsprocedure een vermeend onbetaald gelaten bedrag ad € 65.921,12 heeft opgevoerd c.q. aan de deken heeft doen voorkomen dat klager facturen uit de periode van 1 maart 2011 tot en met 7 januari 2012 tot een bedrag van € 53.984,21 niet betaald zou hebben, terwijl hij wist dat dit niet juist was

f)    onjuiste informatie heeft verschaft in de begrotingsprocedure waardoor verweerder een beslissing ontving op grond waarvan hij aanspraak kon maken op het bedrag dat op basis van onjuiste gegevens werd begroot op € 53.227,78 te vermeerderen met rente en kosten

g)    nadat klager gedocumenteerd weigerde gehoor te geven aan de sommatie tot betaling van het begrote bedrag, zonder overleg met de deken in strijd met gedragsregel 27 lid 7 beslag heeft laten leggen en klager niet heeft geïnformeerd over de in vervolg daarop ingestelde eis in de hoofdzaak.

Stellingen van klager ter onderbouwing van de klacht, voor zover niet al onder de feiten opgenomen.

3.2    Verweerder heeft telkens 12 minuten gedeclareerd voor telefoongesprekken, die niet (kunnen) hebben plaatsgevonden, of slechts zeer beperkt van duur zijn geweest. Aan hem is meer in rekening gebracht dan op basis van een reële tijdsbesteding gerechtvaardigd is c.q. zou zijn geweest.

3.3    Verweerder heeft het aan hem in rekening gebrachte uurtarief tijdens de behandeling van klagers zaken verhoogd. Het betreft een tariefverhoging van 12,5%. Dit heeft hij gedaan zonder daarover met klager te overleggen en zonder diens instemming. Het feit dat verweerder zich het recht heeft voorbehouden zijn uurtarief te verhogen ontslaat hem niet van de verplichting klager, voordat hij daartoe overgaat, daarvan op de hoogte te stellen. Uit de declaraties die klager ontving, was het in rekening gebrachte uurtarief niet op te maken. Het strekt te ver om van klager te verwachten dat hij op basis van de urenspecificaties het aan hem in rekening gebrachte uurtarief controleert.

3.4    De begrotingsprocedure heeft er toe geleid dat de begrote declaraties met 19,3% zijn teruggebracht.

3.5    Verweerder heeft gedreigd specifieke proceshandelingen, die niet uitgesteld konden worden, niet te verrichten indien klager niet tegemoet zou komen aan verweerders eis de openstaande facturen te betalen. De medewerkster van verweerder heeft tijdens een gesprek met klager bevestigd dat klager, toen deadlines dreigden te verstrijken, voor het blok is gezet om hem te dwingen tot betaling van facturen over te gaan.

3.6    Verweerder heeft klager driemaal verzocht € 25.000,- aan hem uit te lenen. Aan deze verzoeken is klager tegemoet gekomen omdat hij vreesde dat verweerder anders niet de benodigde aandacht aan de hem ter behandeling toevertrouwde zaken zou besteden. Op 12 februari 2009, 2 september 2009 en 27 januari 2010 zijn geldleningovereenkomsten tot stand gekomen. Volgens klager heeft verweerder het door hem geleende geld slechts gedeeltelijk aan hem terugbetaald. Op klagers herhaalde verzoeken aan verweerder, voor het eerst per e-mail op 26 januari 2012, aan te tonen dat hij de door hem geleende bedragen heeft terugbetaald, heeft verweerder pas voor het eerst gereageerd in zijn brief van 28 januari 2013 aan de deken. Verweerder heeft zijn stelling dat hij zijn verplichtingen uit hoofde van de geldleningovereenkomsten is nagekomen niet met betalingsbewijzen onderbouwd. Het lenen van geld door verweerder van klager heeft een te zware wissel getrokken op de vertrouwensrelatie tussen cliënt en advocaat en was daarom ontoelaatbaar.

3.7    Per e-mail d.d. 5 november 2011 heeft de medewerkster van verweerder klager bevestigd dat het openstaande bedrag

€ 24.248,99 bedraagt. Ook in zijn brief van 24 november 2011 noemt verweerder dit bedrag als hoofdsom. Vervolgens stuurt verweerder klager een factuur op 1 december 2011 ad € 10.160,58 voor nog niet gedeclareerde uren in 2009 en 2010 en bij brief van 6 december 2011 maakt verweerder aanspraak op een hoofdsom van

€ 34.409,57. Vervolgens heeft verweerder klager op 7 januari 2012 een factuur ad € 2.130,33 gestuurd ter zake van deurwaarderskosten. Aldus maakt verweerder in totaal aanspraak op € 36.539,90. Het door verweerder in het begrotingsverzoek opgevoerde bedrag ad € 53.984,31 is onjuist en staat haaks op de eerdere berichtgeving van verweerder aan klager. Verweerder heeft aldus de deken in het kader van zijn begrotingsverzoek een onjuiste voorstelling van zaken verstrekt. Daarom heeft verweerder niet gehandeld zoals een redelijk en zorgvuldig advocaat betaamt.

3.8    Door verweerder is in totaal aan € 146.048,20 inclusief b.t.w. aan klager in rekening gebracht. Dit bedrag is inclusief de facturen d.d. 1 december 2011 en 7 januari 2012 en dient te worden gecorrigeerd met een debetfactuur van 4 augustus 2007 ad € 8.157,07. Gezien de begrotingsbeslissing, verrekeningen die dienen plaats te vinden, contante betalingen en betalingen per bank door klager is hij nog een bedrag ad € 12.562,57 aan verweerder verschuldigd. Desalniettemin spreekt verweerder klager bij brief van 23 januari 2013 aan tot betaling van € 53.227,78 te vermeerderen met de wettelijke rente en incassokosten. Het geeft geen pas dat verweerder klager aanspreekt tot betaling van een groter bedrag dan waarop hij aanspraak kan maken.

3.9    Nadat verweerder conservatoir beslag heeft laten leggen op bezittingen van klager heeft hij nagelaten klager onmiddellijk te informeren over de ingestelde eis in de hoofdzaak en is verweerder daarin blijven volharden ook nadat hij was verzocht ter zake uitsluitsel te verschaffen.

3.10    Verweerder heeft voorafgaande aan het leggen van conservatoir beslag niet overlegd met de deken. Aldus heeft verweerder in strijd met gedragsregel 27 lid 7 gehandeld.

4    VERWEER

4.1    Klager voldeed de facturen die verweerder aan hem stuurde moeizaam. Het onbetaald blijven van facturen gedurende een langere periode – zelfs meer dan twee jaar – was geen uitzondering. Klager heeft met alle mogelijke middelen getracht onder de betaling van verweerders nota’s uit te komen.

4.2    Omdat sprake was van een aanzienlijke achterstand is verweerder in de zomer van 2011 een gesprek met klager aangegaan om betaling van zijn nota’s te bewerkstelligen. Klager heeft tijdens dit gesprek voor het eerst bezwaar gemaakt tegen zijn nota’s. De bezwaren van klager zijn tijdens meerdere gesprekken met hem besproken en klager is van alle door hem gewenste informatie voorzien. Destijds is door klager niet gesteld dat hij nota’s, die volgens verweerder nog open stonden, reeds zou hebben betaald. Klager heeft van contante betalingen een kwitantie gekregen, die is voorzien van een handtekening en stempel.

4.3    Verweerder heeft om een definitieve oplossing te bereiken betreffende de openstaande declaraties aangeboden € 15.000,- in mindering te brengen op het openstaande bedrag.

4.4    Abusievelijk stelt klager dat hij een bedrag ad € 15.000,- contant heeft voldaan zonder dat daarvoor een betalingsbewijs zou zijn verkregen.

4.5    Hij heeft zijn werkzaamheden voor klager niet gestaakt op een moment dat dat voor klager nadelige consequenties zou kunnen hebben. Klager heeft zijn verwijt op dit punt niet geconcretiseerd.

4.6    Op uitdrukkelijk verzoek van klager heeft verweerder zijn declaraties ter begroting aan de raad van toezicht voorgelegd.

4.7    Het verschil tussen de ter begroting voorgelegde declaraties en het bedrag waarop de declaraties zijn begroot laat zich verklaren uit het feit dat geen telefoonspecificaties meer te achterhalen waren van de periode november 2009 tot en met augustus 2010. De werkzaamheden in deze periode heeft hij bij factuur d.d. 1 december 2011 in rekening gebracht. Bovendien heeft een substantieel deel van het in mindering gebrachte bedrag betrekking op de laatste factuur waarin de verschotten in rekening zijn gebracht en is de eerste te begroten factuur, in overleg met de begrotingscommissie, uit de te begroten declaraties teruggetrokken. Uit de begrotingsbeslissing blijkt dat hij niet excessief heeft gedeclareerd en dat de bezwaren tegen de verhoging van zijn uurtarief ongegrond zijn.

4.8    Eerder heeft klager zich niet op het standpunt gesteld dat verweerder facturen, die ter begroting zijn voorgelegd, reeds heeft betaald. Het oordeel of facturen al dan niet zijn betaald is voorbehouden aan de civiele rechter in het kader van een executiegeschil.

4.9    Omdat na de begrotingsbeslissing betaling door klager achterwege bleef lag het voor de hand de procedure ex artikel 33 WTBZ te volgen.

4.10    Verweerder heeft klager in zijn brief van 6 januari 2012 gewezen op de consequenties van de begrotingsprocedure.

4.11    Uit de brief d.d. 16 december 2011 aan de deken blijkt dat verweerder wel degelijk conform gedragsregel 27 lid 7 heeft gehandeld.

4.12    Door de specificaties van de declaratie, die verweerder klager heeft gestuurd, was klager op de hoogte van de aanpassing van zijn uurtarief.

4.13    Met klager was in de loop van de tijd een vriendschappelijke relatie opgebouwd en klager was op de hoogte van de problemen in de privésituatie van verweerder, die zich eind 2008 / begin 2009 voordeden. De privésituatie van verweerder was voor klager aanleiding om financiële hulp aan hem aan te bieden. De geldleningen zijn in deugdelijke overeenkomsten van 2 september 2009 en 27 januari 2010 vastgelegd. De geldlening van 2 september 2009 is op de in de overeenkomst genoemde termijnen en met de daarin genoemde bedragen afgelost. De geldlening van 27 januari 2010 is eerder dan overeengekomen op 24 maart 2010 aan klager terugbetaald. Indien op 12 februari 2009 ook een geldlening zou zijn overeengekomen, zou deze lening ook in een deugdelijke overeenkomst zijn vastgelegd. Op het door klager overgelegde stuk van 12 februari 2009 ontbreekt het stempel. Het argument dat met het lenen van een substantieel bedrag een te zware wissel is getrokken op de vertrouwensrelatie met klager is gezocht.

4.14    Op 8 februari 2012 is klager onaangekondigd en zonder dat daarvoor een reden was bij verweerder op kantoor gekomen. Klager wenste een zodanige afwikkeling van de openstaande facturen dat hij geld van verweerder zou ontvangen. Verweerder heeft de wijze waarop klager hem heeft bejegend als bedreigend ervaren.

4.15    Pas nadat het klager duidelijk was geworden dat zijn dreigementen geen effect sorteerden, heeft klager verweerder gevraagd of verweerder de door hem geleende gelden heeft terugbetaald. Verweerder heeft klager daarop bericht dat hij alles heeft terugbetaald.

4.16    Klager gebruikt het klachtrecht om onder zijn betalingsverplichting uit te komen. Hij heeft uitermate zorgvuldig gehandeld jegens klager. De klacht behoort te worden afgewezen.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Vast staat dat verweerder standaard 12 minuten heeft gedeclareerd  voor telefoongesprekken, ook voor telefoongesprekken die slechts één of enkele minuten hebben geduurd. Verweerder beroept zich er op dat niet alleen tijd is gemoeid met het voeren van het telefoongesprek zelf, maar ook met het voorbereiden van  telefoongesprekken. Het kan zo zijn dat een telefoongesprek soms voorbereiding vergt, maar er zijn ook vele telefoongesprekken waarbij dat niet het geval is. De raad is van oordeel dat het standaard opvoeren van 12 minuten voor een telefoongesprek, onafhankelijk van de duur van het gesprek, niet aanvaardbaar is en dat verweerder daarom excessief heeft gedeclareerd. Hij had slechts de werkelijk aan de telefoongesprekken bestede tijd mogen declareren. Klachtonderdeel a is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Verweerder heeft zich in zijn brief van 24 mei 2007 het recht voorbehouden om zijn tarief te verhogen. Verweerder had er verstandig aan gedaan zulks in augustus 2008, toen hij zijn uurtarief van € 200,- verhoogde naar € 225,-, schriftelijk aan klager mee te delen.

5.3    Omdat klager daarna gedurende langere tijd nota’s van verweerder, gebaseerd op het nieuwe tarief, zonder protest heeft behouden en deels heeft voldaan, is de raad van oordeel dat klager zich niet meer kan beklagen over de verhoging van het uurtarief, ook al blijkt uit de nota’s zelf en de bij de nota’s gevoegde urenspecificaties niet het uurtarief dat verweerder in rekening heeft gebracht. Klachtonderdeel b is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Met verweerder is de raad van oordeel dat klager zijn verwijt, dat verweerder op cruciale momenten heeft gedreigd zijn werkzaamheden neer te leggen als klager zijn declaraties niet zou betalen, onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Specifieke proceshandelingen die geen uitstel duldden en die verweerder niet bereid was te verrichten als klager zijn declaraties niet zou betalen, heeft klager niet genoemd. Klachtonderdeel c is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    In het midden kan blijven of klager twee of driemaal € 25.000,- heeft geleend aan verweerder en van wie het initiatief voor het uitlenen van geld is uitgegaan. De raad is van oordeel dat het onaanvaardbaar is dat een advocaat van zijn cliënt geld leent. Ingevolge gedragsregel 2 lid 1 dient een advocaat te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar kunnen komen. Deze gedragsregel is aldus geformuleerd dat reeds het risico dat de vrijheid en onafhankelijkheid in gevaar kunnen komen onaanvaardbaar wordt geacht. Daarbij komt dat verweerder geleende bedragen in contanten heeft ontvangen van klager. Dit acht de raad een verzwarende omstandigheid.

5.6    Dit leidt tot het oordeel dat verweerder, door geld te lenen van klager, terwijl hij tevens als zijn advocaat optrad in een groot aantal rechtszaken, en hij de geleende gelden in contanten in ontvangst heeft genomen, niet heeft gehandeld overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel d is gegrond.

5.7    De wijze waarop verweerder heeft gereageerd op verzoeken van klager aan verweerder om aan te tonen dat hij de geleende bedragen heeft terugbetaald acht de raad niet klachtwaardig. De civiele rechter dient te oordelen of verweerder het door hem geleende geld correct heeft terugbetaald.

Ad klachtonderdelen e) en f)

5.8    In augustus 2011 was verweerder van oordeel dat klager hem

€ 38.324,35 verschuldigd was, op welk bedrag hij bereid was

€ 15.000,- in mindering te brengen, waarna een bedrag ad

€ 23.324,35 resteerde, indien daarmee de kwestie van de openstaande declaraties definitief kon worden afgewikkeld.

5.9    Op 5 november 2011 heeft de medewerkster van verweerder per e-mail aan klager bevestigd dat het openstaande bedrag inclusief b.t.w. € 24.248,99 bedraagt. Ook in de brief van 24 november 2011  aan klager noemt verweerder dit bedrag als zijnde de hoofdsom. In zijn brief van 6 december 2011 aan klager stelt verweerder dat de hoofdsom € 34.409,57 bedraagt.

5.10    Op 29 juni 2012 heeft verweerder een verzoek tot begroting van facturen betreffende de periode van 1 maart 2011 tot en met 7 januari 2012 bij de raad van toezicht ingediend waarin hij stelt dat klager hem nog € 53.984,31 verschuldigd is. In de begrotingsbeslissing wordt gesteld dat verweerder de raad van toezicht heeft verzocht declaraties te begroten tot een totaal van

€ 65.921,12.

5.11    Vervolgens stelt verweerder in het beslagrekest, dat hij op 28 januari 2013 bij de rechtbank heeft ingediend, dat de hoofdsom € 53.247,78 bedraagt.

5.12    Ter zitting heeft verweerder een bedrag ad € 42.000,- inclusief rente genoemd dat klager hem nog verschuldigd is.

5.13    Verweerder heeft wel een aantal redenen aangevoerd die de verschillen tussen de hiervoor genoemde bedragen zouden moeten verklaren, maar het is hem niet gelukt de raad duidelijkheid te verstrekken over de hoogte van het bedrag waarop hij aanspraak maakt.

5.14    Ingevolge gedragsregel 23 is een advocaat gehouden nauwgezetheid en zorgvuldigheid te betrachten in financiële aangelegenheden. Door bij de deken een begrotingsverzoek in te dienen voor de begroting van declaraties ad € 53.227,78, althans

€ 65.921,12, terwijl verweerder in het hiervoor genoemde e-mailbericht en de brief aan klager en ook ter zitting veel lagere bedragen heeft genoemd die klager hem verschuldigd zou zijn, heeft verweerder jegens klager niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Ook had verweerder in de gegeven omstandigheden het bedrag waarop de raad van toezicht zijn declaraties heeft begroot niet mogen overnemen in het beslagrekest. Het was verweerders verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een volstrekt helder standpunt betreffende hetgeen klager hem verschuldigd was, voordat hij zijn declaraties ter begroting voorlegde. Klachtonderdeel e en f zijn gegrond.

5.15    Het hier voorgaande laat onverlet dat het oordeel over de vraag welke declaraties klager wel en niet heeft voldaan, is voorbehouden aan de civiele rechter aan wie dit bijvoorbeeld in het kader van een executiegeschil kan worden voorgelegd.

Ad klachtonderdeel g)

5.16    Verweerder heeft blijkens zijn brief d.d. 16 december 2011 contact gezocht met de deken omdat hij conservatoir beslag wenste te leggen op onroerend goed dat klager in eigendom toebehoort. Waar dat overleg toe heeft geleid is de raad niet bekend. Zulks is van belang omdat overleg meer omvat dan het sturen van een brief aan de deken.

5.17    Vervolgens heeft verweerder op 28 januari 2013 een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank ingediend.

5.18    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager bij brief van 6 januari 2012 heeft gewezen op de consequenties van de begrotingsprocedure. Het leggen van conservatoir beslag komt in deze brief echter niet aan de orde en ook overigens is de brief van 6 januari 2012 niet van belang voor de beoordeling van dit klachtonderdeel omdat verweerder hoe dan ook met de deken had dienen te overleggen voordat hij conservatoire maatregelen trof.

5.19    Omdat inmiddels zo’n twee jaar waren verlopen sinds verweerder zich bij brief van 16 december 2011 tot de deken had gewend, had hij (opnieuw) met de deken moeten overleggen voordat hij conservatoir beslag onder klager liet leggen. Klachtonderdeel g is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Voor het vertrouwen van de burger in de advocatuur is het van groot belang dat advocaten waken voor het vermengen van hoedanigheden. Verweerder had daarom niet in privé een financiële betrekking met klager mogen aangaan.

6.2    Voorts dient een advocaat een grote mate van transparantie aan de dag te leggen waar het gaat om het in rekening brengen van de kosten van zijn werkzaamheden.

6.3    Omdat sprake is van ernstige verwijten en verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien op het punt van de wijze van declareren en incasseren van zijn declaraties meent de raad dat na te noemen maatregel aan verweerder dient te worden opgelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdelen a, d, e, f en g zijn gegrond. Klachtonderdelen b en c zijn ongegrond. Verweerder wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, I.P.A. van Heijst en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.