Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:63

Zaaknummer

OB 233 - 2013

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft verzuimd tijdig een memorie van grieven in te dienen nadat hij partij-peremptoir was gesteld en akte niet-dienen was aangezegd. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, aangezien verweerder daags na de rolzitting in het roljournaal heeft geconstateerd dat het door hem verzochte uitstel was verleend. Het hof heeft verweerder niet geïnformeerd over het terugdraaien van deze rolbeslissing en van verweerder kon niet worden verlangd dat hij meermaals het roljournaal zou controleren.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 31 maart 2014

in de zaak OB 233 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

                  

 

 

klaagster

 

tegen:

                  

 

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 19 juli 2013 met kenmerk nr. 48/13/084K, door de raad ontvangen op 22 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken van 19 juli 2013 met de daarbij behorende bijlagen,

-     de nagekomen brief met bijlagen van verweerder van 26 november 2013,

-     de nagekomen brief met bijlagen van klaagster van 6 januari 2014.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een letselschadeprocedure. Bij dagvaarding van 25 september 2012 is klaagster in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Arnhem van 27 juni 2012. De zaak is in eerste instantie op de rol van 27 november 2012 aangebracht. Op die rol heeft verweerder uitstel verzocht en gekregen tot 8 januari 2013 voor het indienen van de memorie van grieven. Vervolgens is een tweede uitstel aan verweerder verleend tot 19 februari 2013. Op die rol is een uitstel aan verweerder verleend tot 2 april 2013. Bij brief van 21 februari 2013 heeft de wederpartij van klaagster verweerder partij-peremptoir aangezegd alsmede akte niet dienen indien de memorie van grieven door verweerder niet uiterlijk op 16 april 2013 zou worden genomen. Verweerder erkent deze brief te hebben ontvangen.

2.2      Verweerder wilde voor de rol van 2 april 2013 een uitstel van 2 weken vragen, maar kon dat niet omdat het digitale rolsysteem van het hof die termijn niet toestond. Verweerder heeft daarom de enig mogelijke uitsteltermijn, van 4 weken, verzocht. Het uitstelverzoek van verweerder werd op 26 maart 2013 verzonden. Bij e-mail van 27 maart 2013 heeft de advocaat van de wederpartij van klaagster opheldering over het verzochte uitstel gevraagd en aangekondigd dat hij bezwaar zou maken tegen het uitstelverzoek als die opheldering hem niet uiterlijk de volgende ochtend zou hebben bereikt. Verweerder heeft nog diezelfde dag opheldering gegeven en uitgelegd dat hij om 4 weken uitstel heeft gevraagd omdat de hofrol een uitstelverzoek van 2 weken niet mogelijk maakt. Door de advocaat van de wederpartij van klaagster is vervolgens geen bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek dat door verweerder werd ingediend.

2.3      Verweerder heeft op 3 april 2013 het verloop op de rol van 2 april 2013 gecontroleerd. Verweerder constateerde dat aan hem 4 weken uitstel was verleend en dat de procedure naar de rol van 7 mei 2013 was verwezen voor de door verweerder te nemen memorie van grieven. Een dag later, op 4 april 2013, heeft het hof de rol kennelijk gewijzigd en opgenomen dat de memorie van grieven op 16 april 2013 moest worden genomen, bij gebreke waarvan akte niet dienen zou worden verleend.

2.4      Aangezien verweerder de memorie van grieven nog niet had toegezonden, werd op 16 april 2013 door het hof inderdaad akte niet dienen verleend. Verweerder heeft vervolgens op 22 april 2013 de memorie van grieven aan het hof gezonden met het verzoek deze op de rol van 7 mei 2013 te mogen nemen, hetgeen door het hof is geweigerd. Het hof heeft bij arrest van 28 mei 2013 de bezwaren van verweerder tegen de feitelijke gang van zaken ongegrond verklaard en de vorderingen van klaagster in hoger beroep afgewezen, met veroordeling van klaagster in de kosten. Tegen het arrest van het Hof van 28 mei 2013 is beroep in cassatie ingesteld. Op de datum van de mondelinge behandeling van de klacht had de Hoge Raad nog geen arrest gewezen. Klaagster heeft zich bij brief van 14 mei 2013 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

 

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder heeft verzuimd om tijdig de memorie van grieven te nemen bij het gerechtshof te Arnhem/Leeuwarden, waardoor hij zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder erkent de feitelijke gang van zaken en erkent derhalve dat hij de memorie van grieven niet tijdig heeft genomen, waardoor het hof akte niet dienen heeft verleend. Verweerder stelt dat hij echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder geeft aan dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verweerder wijst op het feit dat hij op 3 april 2013 de rol heeft gecontroleerd en toen heeft geconstateerd dat de zaak naar de rol van 7 mei 2013 was verwezen voor het nemen van de memorie van grieven. In de periode tot 22 april, zijnde de datum waarop de memorie van grieven door verweerder aan het hof werd gezonden, heeft verweerder niet meer op de rol gekeken, aangezien daartoe geen aanleiding bestond. De advocaat van de wederpartij van klaagster had immers geen bezwaar tegen het uitstelverzoek gemaakt en verweerder had op de rol van 3 april 2013 geconstateerd dat het verzochte uitstel aan hem was verleend. Verweerder had derhalve geen aanleiding om nogmaals op de rol te kijken.

4.2      Verweerder erkent dat hij de brief van de advocaat van de wederpartij van klaagster met de peremptoirstelling en de aanzegging van de akte niet dienen van 21 februari 2013 heeft ontvangen. Verweerder had er echter geen rekening mee hoeven houden dat op 16 april 2013 akte niet dienen zou worden verleend, aangezien die datum niet in het roljournaal werd vermeld en hij mocht vertrouwen op de juistheid van hetgeen op 3 april 2013 in het roljournaal stond.

 

5          BEOORDELING

5.1      De raad heeft uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken op kunnen maken dat de zaak op de hofrol van 2 april 2013 stond voor memorie van grieven door verweerder namens klaagster. Verweerder is op 21 februari 2013 partij-peremptoir gesteld met aanzegging van akte niet dienen tegen 16 april 2013. Het voorgaande betekent dat verweerder uiterlijk op 16 april 2013 de memorie van grieven had moeten indienen.

5.2      Verweerder heeft gesteld dat hij zich bewust was van de partij-peremptoirstelling met aanzegging akte niet dienen en heeft aangegeven ook in die geest te hebben willen handelen, door ter rolle van 2 april 2013 een uitstel van twee weken te vragen, zodat hij op 16 april 2013 de memorie van grieven zou kunnen nemen. Doordat het hofroljournaal dit echter niet mogelijk maakte, had verweerder geen andere keus dan het vragen van een uitstel van vier weken. Verweerder heeft daarom vier weken uitstel gevraagd. De advocaat van de wederpartij heeft gevraagd om een verklaring voor het verzochte uitstel van vier in plaats van twee weken en heeft, nadat hij uitleg heeft gekregen van verweerder, geen bezwaar meer tegen het uitstelverzoek gemaakt. Op 3 april 2013, een dag na de rolzitting van 2 april 2013, heeft verweerder op de rol gekeken wat er door het hof was beslist. Vast staat dat het hof op dat moment in het roljournaal had opgenomen dat het verzochte uitstel van vier weken was verleend, zodat de memorie van grieven niet op 16 april 2013, maar op 7 mei 2013 mocht worden genomen. Gelet op die rolbeschikking van het hof mocht verweerder er derhalve op vertrouwen dat het verzochte uitstel van vier weken was verleend.

5.3      Een dag later heeft het hof kennelijk zijn eerdere rolbeschikking gewijzigd en op de rol aangegeven dat uiterlijk op 16 april 2013 de memorie van grieven moest worden ingediend. Verweerder heeft dit niet meer gezien. De vraag die de raad moet beantwoorden is derhalve of verweerder nog een tweede keer op het roljournaal had moeten kijken om te controleren of het door hem verzochte uitstel wel was verleend. De raad is van oordeel dat dit niet van verweerder kon worden verlangd in die zin dat hij een verplichting heeft geschonden door het na te laten. Verweerder heeft op 3 april 2013, daags na de rolzitting, direct gekeken wat de beslissing van het hof was en heeft geconstateerd dat het verzochte uitstel van vier weken was verleend. Het hof heeft verweerder niet geïnformeerd over zijn beslissing van een dag later om deze eerste beslissing terug te draaien, en twee in de plaats van vier weken (tot 16 april 2013)  aanhouding voor grieven te verlenen. Verweerder kon aldus niet van de gecorrigeerde rolbeschikking weten. 

5.4      Gelet op het voorgaande komt de raad tot het volgende oordeel. De verkorting door het Hof van het uitstel voor grieven van vier naar twee weken had door verweerder kunnen worden opgemerkt, als verweerder zekerheidshalve daags na 3 april nogmaals op het roljournaal had gekeken. Verweerder had daartoe echter geen concrete aanleiding, noch in de vorm van een (gewijzigd) bericht van het Hof noch in de vorm van de reactie van de wederpartij op (zijn uitleg van) het gevraagde en in eerste instantie verkregen uitstel van vier weken. Van de gang van zaken, hoe nadelig ook voor klaagster, kan verweerder aldus tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. Door de gewijzigde rolbeschikking van het Hof niet op te merken en daardoor de peremptoire datum voor grieven - die hij niet kende - te laten verstrijken, heeft verweerder niet gehandeld in strijd met zijn zorgplicht jegens klaagster. De raad verklaart de klacht dan ook ongegrond.

 

             

             

              BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

 

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, J.F.E. Kikken, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2014 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 april 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klaagster

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

                  Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klaagster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl