Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:183

Zaaknummer

R. 4377/13.284

Inhoudsindicatie

Wraking van de voorzitter en leden. De gronden hebben geen betrekking op de gewraakte voorzitter en de gewraakte leden. Deze gronden kunnen derhalve afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

Inhoudsindicatie

Het wrakingsverzoek wordt afgewezen. Tevens wordt bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen, gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek en de ter zitting gegeven toelichting.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 maart 2014 van de griffie van de raad is verzoeker opgeroepen voor de behandeling  op 26 mei 2014 van het door hem ingestelde verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 26 november 2013.  Tevens is de samenstelling van de raad meegedeeld, te weten:mr. A., voorzitter en mrs. B, C, D, E., leden.

1.2 Bij e-mailbericht van 22 mei 2014 heeft verzoeker meegedeeld “..uw Raad te wraken VOOR de zitting van 26 mei a.s..”. In verband met dit wrakingsverzoek heeft de geplande behandeling van het verzet geen doorgang gevonden.

1.3 Bij bericht van 28 mei 2014 is partijen meegedeeld dat het wrakingsverzoek op 2 juni 2014 behandeld zou worden.

1.4 Bij e-mailbericht van 28 mei 2014 heeft verzoeker de raad verzocht om een andere datum van behandeling, omdat hij de op 2 juni 2014 geplande zitting niet zou kunnen bijwonen.

1.5 Bij berichten van 28 mei 2014, 30 mei 2014 en 2 juni 2014 hebben de gewraakte voorzitter en leden van de raad meegedeeld niet te berusten in de wraking.

1.6 Het wrakingsverzoek is op 2 juni 2014 behandeld door een kamer van de raad met mr. G. als plaatsvervangend voorzitter.

1.7 Bij deurwaardersexploit van 2 juni 2014 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.

1.8 Bij brief van 4 juni 2014 is verzoeker meegedeeld dat zijn verzoek is afgewezen en het wrakingsverzoek op 2 juni 2014 behandeld is.

1.9 Bij brief van 12 juni 2014 heeft de raad partijen meegedeeld de voorzitter van de wrakingskamer van 2 juni 2014 zich alsnog verschoond heeft,  aangezien deze voorzitter ook de voorzittersbeslissing genomen had.

1.10 Bij berichten van 19 en 24 juni 2014 en 2 juli 2014 hebben de gewraakte voorzitter en mrs. B, C en E meegedeeld niet te berusten in de wraking en niet ter zitting te zullen verschijnen.

1.11 Op 7 juli 2014 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen. Van de behandeling van het wrakingsverzoek is proces-verbaal opgemaakt.

 

2 INHOUD VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Verzoeker heeft het navolgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek:

A. De communicatie tussen de raad en verzoeker verloopt niet naar behoren. De termijn tussen de oproeping en de behandeling van het verzet is niet redelijk en niet in overeenstemming met uit het EVRM voortvloeiende eisen.

B. Verzoeker wil eerst een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank en de uitkomst daarvan gebruiken bij de inhoudelijke klachtbehandeling. Mede in verband hiermee heeft verzoeker gevraagd om uitstel van behandeling van het verzet.

C. Transparante communicatie over de rechten en procedure en extra behoeften om additioneel onderzoek is in gehele fase niet mogelijk gebleken.

D. Consultatie van het hof is zelfs nodig geweest om rechten goed te leren kennen.

E. De wijze van beslissen door de deken en de voorzitter van de raad, terwijl de feiten anders liggen, geeft blijk van vooringenomenheid.

F. De gang naar het hof in hoger beroep is hierdoor de facto uitgesloten;

G. Het dossier is niet compleet; er ontbreken essentiële brieven.

H. Inhoudelijk kan een beslissing feitelijk niet tot stand komen als blijkt dat de feiten anders liggen.

 

3 VERWEER

3.1 Mr. E. heeft gewezen op het feit dat de raad als zodanig niet gewraakt kan worden. Op grond van de wet dient een verzoek tot wraking te zijn gericht tegen (een) met name genoemde rechter c.q. rechters. Dit vormt een afwijzingsgrond.

3.2 Verweerders hebben zowel naar aanleiding van het bericht van 22 mei 2014 van verzoeker als naar aanleiding van de op 2 juni 2014 ontvangen nadere toelichting van verzoeker gesteld dat het wrakingsverzoek niet deugdelijk is onderbouwd en dat voorts uit niets gebleken is dat er in subjectieve of objectieve zin sprake is van feiten en omstandigheden, die de vrees rechtvaardigen dat de voorzitter en/of de leden niet onpartijdig zijn.

3.3 Verweerder concluderen tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

 

4 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

4.1 Gelet op de formulering van het wrakingsverzoek van 22 mei 2014 gaat de wrakingskamer er vanuit dat verzoeker bedoeld heeft de plaatsvervangend voorzitter en de leden, die op 26 mei 2014 het verzet zouden behandelen, te wraken. De wrakingskamer zal het verzoek derhalve inhoudelijk behandelen.

4.2 Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

4.3 Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.4 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de plaatsvervangend voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter en de leden jegens een partij enige vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.5 Aan het verzoek tot wraking ligt voornamelijk ten grondslag de wijze waarop de griffie van de raad met verzoeker gecommuniceerd heeft en de termijn waarop het door verzoeker ingestelde verzet behandeld werd, alsmede dat er bij de deken en de voorzitter, die de voorzittersbeslissing gegeven heeft, sprake zou zijn van vooringenomenheid. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven een voorkeur te hebben voor behandeling van zijn klacht door een raad van discipline in een ander ressort. Nu de gronden, zoals nader toegelicht ter zitting, geen betrekking hebben op de gewraakte voorzitter en gewraakte leden, kunnen deze afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

4.6 Ook overigens zijn er geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat er sprake zou (kunnen) zijn van (de schijn van) bevooroordeeldheid van verweerders.

4.7 Het wrakingsverzoek is derhalve ongegrond. 

4.8 Gelet op de inhoud van het onderhavige verzoek en de ter zitting gegeven toelichting daarop, zal de wrakingkamer tevens bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.  

 

5 BESLISSING

De wrakingskamer:

- wijst af het verzoek tot wraking van verweerders;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

- verweerders.