Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:100

Zaaknummer

13-289

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag voor wie hij optrad. Omdat niet is vast komen te staan dat verweerder daarover onduidelijkheid heeft laten bestaan is het verwijt kennelijk ongegrond. Gezien de context waarin verweerder de houding van klager bedenkelijk heeft genoemd is het gebruik van deze term niet klachtwaardig. Daarom is ook het verwijt dat klager zich niet collegiaal c.q. onnodig grievend jegens klager heeft gedragen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 23 april 2014

in de zaak 13-289

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 25 maart 2014 met kenmerk K 13/MN02, door de raad ontvangen op 28 maart 2014, en van de daarbij gevoegde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van de beslissing van de toenmalige voorzitter van de raad van discipline van 27 november 2013 waarbij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland is aangewezen om de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze als in de artikelen 46c, 46d en 46e van de Advocatenwet omschreven.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    De heer X heeft een woning gehuurd. Omdat de heer X de huur niet voldeed heeft de beheerder van de woning een incasso kort geding aanhangig gemaakt tegen de heer X. De heer X heeft verstek laten gaan in deze procedure.

1.3    Omdat ontruiming dreigde heeft de heer X zich tot klager gewend, die een executiekortgeding voor hem aanhangig heeft gemaakt. Ter zitting van dit kort geding d.d. 10 juli 2013 is de beheerder verschenen, bijgestaan door verweerder.

1.4    Bij brief van 11 juli 2013 heeft verweerder de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen op 24 juli 2013. Bovenaan zijn brief staat bij ‘betreft’ de naam van de eigenaresse van de door de heer X gehuurde woning en de naam van de heer X.

1.5    De voorzieningenrechter heeft vervolgens bij vonnis van 17 juli 2013 verstek verleend tegen de eigenaresse en haar, als niet verschenen partij, veroordeeld in de proceskosten ad € 893,82. In het vonnis staat dat verweerder de advocaat van de beheerder is. Bij de feiten staat vermeld dat de eigenaresse in het buitenland verblijft.

1.6    Bij brief van 14 augustus 2013 heeft klager aan verweerder bericht dat hij aanneemt dat de beheerder zorg draagt voor betaling van de proceskosten bij gebreke waarvan hij het vonnis zal moeten laten betekenen op het adres van de eigenaresse. Omdat zij in het buitenland verblijft zijn de kosten daarvan aanzienlijk.

1.7    Bij brief van 26 augustus 2013 heeft verweerder klager bericht dat hij de houding van klager bedenkelijk vindt omdat klager de betrokkenheid van de beheerder heeft bestreden maar dat, nu het op betaling van de proceskostenveroordeling aankomt, klager vindt dat de beheerder daar voor moet zorgdragen en dat hij de beheerder niet kan adviseren zulks te doen.

1.8    Bij brief van 26 augustus 2013 heeft klager verweerder op andere gedachten proberen te brengen waarna klager verweerder bij brief van 28 augustus 2013 heeft bericht dat de deurwaarder het vonnis openbaar zal betekenen omdat de eigenaresse zich heeft laten uitschrijven uit het bevolkingsregister en dat daardoor de kosten oplopen. Op deze brief heeft klager geen reactie ontvangen.

1.9    Klager heeft beslag laten leggen op het pensioen van de eigenaresse.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    tijdens de procedure onduidelijkheid heeft laten bestaan betreffende het feit voor wie hij optrad

b)    zich niet collegiaal heeft opgesteld tegenover klager, althans zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten.

Ter toelichting op zijn klacht heeft klager het volgende aangevoerd:

2.2    Ter zitting bleek dat verweerder uitsluitend de advocaat van de beheerder was. De beheerder en verweerder moesten erkennen dat er procedures uit naam van de eigenaresse werden gevoerd, terwijl de eigenaresse daar volledig onkundig van was. Dit had voor verweerder aanleiding behoren te zijn zich direct aan de zaak te onttrekken.

2.3    De gedragingen van verweerder schaden het vertrouwen in de advocatuur. Klager heeft executiemaatregelen moeten treffen tegen de eigenaresse, terwijl klager wist dat zij volledig onkundig was van deze zaak.

2.4    Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 1 en 17 gehandeld. In deze laatste gedragsregel is bepaald dat collega’s dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Deze welwillendheid is bij verweerder ver te zoeken. Verweerder brengt als advocaat schade aan een volkomen onkundige derde, namens wie hij pretendeert op te treden, terwijl zijn gedrag jegens klager ook nog eens als ronduit oncollegiaal is te kenschetsen.

2.5    Indien sprake was geweest van een toevoeging dan had de rechter daar rekening mee gehouden in haar vonnis.

3    VERWEER

3.1    Klager heeft daags nadat een kantoorgenote van verweerder een klacht tegen klager heeft ingediend een klacht tegen verweerder ingediend. Verweerder kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de door zijn kantoorgenote ingediende klacht tegen klager een belangrijke drijfveer is geweest voor klager om een klacht tegen verweerder in te dienen.

3.2    Zijn cliënt was de beheerder. Hij heeft nooit onduidelijkheid laten bestaan over de vraag wie zijn opdrachtgever was.

3.3    De huurovereenkomst is door de beheerder tot stand gebracht. Omdat de heer X zich niet aan zijn betalingsverplichtingen hield heeft de beheerder door tussenkomst van een deurwaarder een procedure tegen de heer X gevoerd strekkende tot betaling van de huur en ontruiming. Hij heeft met deze procedure geen enkele bemoeienis gehad.

3.4    Vervolgens heeft klager een executiekortgeding aanhangig gemaakt. Pas daarna heeft de beheerder zich tot hem gewend. De beheerder en verweerder hebben besloten om naar de mondelinge behandeling van het executiekortgeding te gaan, mede gelet op de zaakwaarneming door de beheerder en de contacten die de beheerder met de heer X heeft gehad.

3.5    Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij meegedeeld dat hij optrad voor de beheerder en dat hij geen opdracht had van de eigenaresse en dat hij dus niet optrad voor haar. In het vonnis staat ook dat hij de advocaat van de beheerder is.

3.6    Ter zitting is afgesproken dat de beheerder en de heer X na de zitting zouden trachten tot een vergelijk te komen. Omdat zij daarin niet zijn geslaagd heeft verweerder bij brief van 11 juli 2013 de rechter verzocht vonnis te wijzen. Deze brief heeft hij niet namens de eigenaresse geschreven maar namens de beheerder. Bovenaan de brief staat slechts de naam van de eigenaresse zijnde de dossiernaam.

3.7    De eigenaresse is veroordeeld in de proceskosten. Klager treedt voor de heer X op op basis van een toevoeging. De proceskostenveroordeling wordt in mindering gebracht op de toevoegingsvergoeding van klager. Klager heeft in de procedure gesteld dat voor de beheerder geen enkele rol is weggelegd. Anderzijds vindt hij dat de beheerder de proceskostenveroordeling, die strekt ter betaling van zijn honorarium, dient te voldoen. Tegen die achtergrond heeft verweerder gesteld dat hij de houding van klager bedenkelijk vindt. Zulks is niet onnodig grievend jegens klager.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder onduidelijkheid zou hebben laten bestaan betreffende het feit voor wie hij optrad, zowel voor de eigenaresse als voor de beheerder of alleen voor de beheerder. Deze onduidelijkheid zou enerzijds bij de rechter hebben kunnen bestaan en anderzijds bij klager en zijn cliënt, de heer X.

4.3    In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2013 staat in punt 1.1 dat de beheerder is verschenen, bijgestaan door verweerder en in punt 4.1 bij de beoordeling staat dat verweerder niet optrad voor de eigenaresse. Voor de rechter was het aldus volstrekt duidelijk dat verweerder uitsluitend voor de beheerder optrad.

4.4    Voor de stelling dat er bij klager en/of zijn cliënt onduidelijkheid zou hebben bestaan over de vraag voor wie verweerder optrad zijn onvoldoende aanknopingspunten in de overgelegde stukken te vinden. Het enkele feit dat de naam van de eigenaresse bovenaan de brief van 11 juli 2013 van verweerder aan de rechter bij ‘betreft’ staat vermeld rechtvaardigt zulks niet.

4.5    Omdat niet is vast komen te staan dat er in het executiegeschil onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag voor wie verweerder optrad is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.6    Tegen de achtergrond dat klager enerzijds van oordeel is dat de beheerder niet gerechtigd is jegens zijn cliënt, de heer X, op te treden, terwijl hij anderzijds van oordeel is dat de beheerder de proceskostenveroordeling dient te voldoen, is het gebruik van de term ‘bedenkelijk’ niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook is er geen sprake van oncollegiaal optreden. Ook dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. A. Huber als griffier op 23 april 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten