Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:278

Zaaknummer

R. 4441/14.27

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerster dat zij in een eerdere tuchtprocedure mondeling en schriftelijk tegenover de deken en de tuchtrechter valse verklaringen heeft afgelegd. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 28 januari 2014, door de raad ontvangen op 29 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 21 februari 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht in beide onderdelen als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, welke beslissing op 24 februari 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 28 februari 2014, door de raad ontvangen op 3 maart 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 oktober 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft een klacht ingediend tegen verweerster.

2.3 Deze klacht is bij beslissing van 5 november 2012 van de Raad van Discipline ongegrond verklaard.

2.4 Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 16 augustus 2013 de beslissing van 5 november 2012 van de raad bekrachtigd.

2.5 Bij brief van 6 januari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij tijdens de procedure betreffende het onderzoek naar en de beoordeling van een eerder door klager tegen haar ingediende klacht zowel mondeling als schriftelijk valse verklaringen heeft afgelegd ten overstaan van respectievelijk de deken, de Raad en het Hof van Discipline omtrent:

a. in hoeverre zij de zogenaamde derde WW-optie aan klagers toenmalige werkgever en klager heeft voorgelegd en de werkgever daar afwijzend op heeft gereageerd;

b. de inhoud van een telefoongesprek tussen klager en verweerster op 10 juni 2011.

3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen verweerster gehandhaafd. Klager heeft opnieuw voorgesteld dat verweerster bij een notaris onder ede een verklaring aflegt betreffende een op 10 juni 2011 gevoerd telefoongesprek. Ook heeft klager er in het verzet opnieuw op aangedrongen dat verweerster en haar kantoor klager financieel zullen compenseren voor schade die hij heeft geleden.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de twee onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter.  

Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien juist, tot een ander oordeel zouden nopen. Klager heeft met kracht bepleit dat verweerster over haar handelen en de gang van zaken bij een notaris onder ede een verklaring zou moeten afleggen, maar ziet eraan voorbij dat op verweerster noch op grond van de wet noch op grond van de gedragsregels voor advocaten een dergelijke verplichting rust. Ten overvloede overweegt de raad dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het afleggen van dergelijke verklaringen door klager en verweerster tot een andere uitkomst dan de eerder gevoerde procedure in eerste aanleg en hoger beroep zou leiden.

5.2 Het voorgaande leidt ertoe dat de raad zich verenigt met de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter en die tot de zijne maakt. 

Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, P.S. Kamminga, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.