Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:290

Zaaknummer

14-265A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang.

Uitspraak

Beslissing van 21 oktober 2014

in de zaak 14-265A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 2 oktober 2014 met kenmerk 4013-1280, door de raad ontvangen op 3 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is in het kader van een gerechtelijke procedure bij een Israëlische rechtbank door de Israëlische advocaat van hun gezamenlijke cliënt gevraagd om als deskundige te worden gehoord door de rechter. De wederpartij van deze cliënt is een rechtspersoon naar Israëlisch recht [hierna: M], waarvan klager stelt mede-eigenaar en/of bestuurder te zijn.

1.3 In het kader van voormelde procedure heeft verweerder een zogenaamde legal opinion afgelegd, waarboven blijkens de Engelse vertaling de term “Affidavit” is geplaatst.

1.4 In de Affidavit heeft verweerder onder meer (vertaald) het volgende verklaard:

I the undersigned, Professor [naam verweerder], lawyer, holder of passport number [nummer], after I was warned that I shoud tell the truth and if I will not do so I will be liable to the punishments set in the law, declares in writing as follows:

1.5 Bij (ongedateerde) brief aan de deken, door het bureau van de orde ontvangen op 6 december 2013, heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ten onrechte gebruik maakt van de titel professor en deze titel combineert met zijn titel als advocaat.

2.2 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager dat verweerder door het gebruik van de titel professor in combinatie met de titel advocaat, een verkeerde indruk wekt over zijn hoedanigheid, met als doel klager, de rechtbank, de wederpartij en advocaten te misleiden. Klager heeft gesteld dat verweerder thans geen (bijzondere) leerstoel bekleed waaraan hij de titel professor kan ontlenen.

3 BEOORDELING

3.1 Klager verwijt verweerder ten onrechte de titel professor te voeren, meer in het bijzonder in de in Israël aanhangige procedure tussen M en de cliënt van verweerder waardoor hij de rechter heeft misleid. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij de titel professor ten onrechte gebruikt. Hij erkent  thans geen bijzondere leerstoel meer te bekleden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, maar wel gerechtigd te zijn de titel te voeren nu het een eretitel is.

3.2  De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager geen partij is bij de in Israël lopende procedure tussen M en zijn cliënt. Gelet op dit verweer heeft klager naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende gemotiveerd gesteld in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Klager zal dan ook kennelijk niet ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

3.3 Nu ook overigens  niet, althans onvoldoende is gebleken dat verweerder door het gebruik van de titel professor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, is het klachtonderdeel tevens  kennelijk ongegrond.

3.4 Ten overvloede merkt de voorzitter op dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of een persoon een titel al dan niet terecht voert. Daarvoor zijn andere procedures.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager in de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 21 oktober 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.