Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:379

Zaaknummer

`7172

Inhoudsindicatie

Verwijt tijd te hebben gerekend voor werkzaamheden (klaagster stelt dat deze niet zijn verricht) en geld op zijn derdenrekening te laten staan. Ongegrond.

Uitspraak

                                                                                                                     

                                   

Beslissing van 1 december 2014

in de zaak 7170

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage  (verder: de raad) van 12 mei 2014, onder nummer R.4345/13.252, aan partijen toegezonden op 13 mei 2014, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:143.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 juni 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 september 2014, waar klaagster sub 1 mede namens klaagster sub 2 en verweerder zijn verschenen. Klagers hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.    hij een opdracht heeft geaccepteerd op het moment dat hij wist dat degene die de opdracht gaf niet het bevoegde orgaan is tot het verstrekken van de opdracht. Dit is volgens klager extra laakbaar indien de advocaat daarin volhardt nadat hij daar op is gewezen;

b.    hij door de belangen van J. Holding BV in nauwe samenspraak met zwel de voormalig advocaat van J. Holding BV als de heer J. te behartigen, de schijn heeft gewekt dat hij zich meer laat leiden door de belangen en de wensen van de heer J. dan door de belangen van J. Holding BV.

4    FEITEN

    In overweging 2. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster sub 1 heeft als privépersoon onvoldoende rechtstreeks belang bij de klacht om ontvankelijk te worden geacht. Het betreft immers een geschil tussen de aandeelhouders van een vennootschap. Klaagster sub 2 is een van deze aandeelhouders en daarmee belanghebbende. Het hof zal de beslissing van de raad op dit punt (rov. 5.1) vernietigen en klaagster sub 1 niet-ontvankelijk verklaren.

5.2    De raad heeft de namen van de onderlinge partijen in de overwegingen 5.2 en 5.3 verkeerd weergegeven. Daar waar de raad de heer J. vermeldt, had vermeld moeten worden J. Holding en daar waar de raad vermeldt J. Holding had vermeld moeten worden X..

5.3    Voor het overige heeft onderzoek in hoger beroep met betrekking tot de klacht van klaagster sub 2 niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.4    De grieven van klaagster sub 2 tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad ten aanzien van klaagster sub 2 dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 12 mei 2014, gewezen onder nummer R. 4345/13.252, voor zover de klacht van klaagster sub 1 ongegrond is verklaard;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart klaagster sub 1 niet-ontvankelijk;

-    bekrachtigt de beslissing voor zover de klacht van klaagster sub 2 ongegrond is verklaard.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, E. Schutte, D.J. Markx en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014