Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:195
Zaaknummer
14-38
Inhoudsindicatie
Verweerder handelde niet onbetamelijk door van klager de ondertekening van een nieuwe opdrachtbevestiging te verlangen, nadat verweerder van kantoor was gewisseld.
Uitspraak
Beslissing van 9 april 2014
in de zaak 14-38
naar aanleiding van de klacht van:
[ ]
klager
tegen:
mr. [ ]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 12 maart 2014 met kenmerk RvT 13-0167/LB/ML, door de raad ontvangen op 13 maart 2014 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een letselschadekwestie. Tijdens de behandeling van de zaak wisselde verweerder van kantoor. Aanvankelijk was verweerder in dienst bij B advocaten te U. Per 1 september 2011 trad verweerder in dienst bij V advocaten in S.
1.3 Verweerder heeft aan klager op 14 september 2011 een uitgebreide opdrachtbevestiging gestuurd, met het verzoek deze te ondertekenen. Op 18 januari 2012 heeft verweerder opnieuw een brief aan klager toegestuurd, met daarbij enige stukken die “nodig zijn om uw dossier op ons kantoor goed te administreren en te behandelen”. Verweerder heeft klager verzocht de formulieren (waaronder de opdrachtbevestiging) te ondertekenen en terug te sturen. Verweerder heeft in deze brief benadrukt dat het invullen en terugsturen van deze stukken noodzakelijk is. Bij brief van 29 februari 2012 heeft verweerder klager herinnerd aan de brief van 18 januari 2012 en heeft verweerder klager verzocht contact op te nemen indien er sprake was van onduidelijkheden. Bij brief van 27 maart 2012 heeft klager enige vragen gesteld en verweerder verzocht inhoudelijke werkzaamheden te verrichten. Klager heeft zijn verbazing uitgesproken en gesteld niet te begrijpen waarom een verandering van werkgever tot een andere kostenstructuur zou moeten leiden. In antwoord daarop heeft verweerder bij brief van 28 maart 2012 aandacht besteed aan een mogelijke discrepantie tussen de verhouding tussen de kosten die verweerder zal moeten maken en de uiteindelijke vergoeding die de letselschadeverzekeraar daartegenover zou kunnen stellen. Verweerder heeft melding gemaakt van het feit dat het mogelijk is dat hij meer kosten in rekening brengt dan uiteindelijk vergoed zullen worden. In dat geval wenste verweerder zich het recht voor te behouden om het meerdere, in overleg, met een toekomstige schadevergoeding te kunnen verrekenen. Verweerder heeft in deze brief eveneens aangegeven dat het noodzakelijk is dat de opdracht door klager dient te worden ondertekend, alvorens hij nader voor klager zou kunnen optreden.
1.4 Klager heeft vervolgens bij brief van op 14 april 2013 “accoord tot opdrachtverlening conform initiële overeenkomst” gegeven. Bij brief van 26 april 2013 heeft verweerder het dossier aan B advocaten, zijn voormalig kantoor, geretourneerd, omdat klager de opdrachtbevestiging niet wilde ondertekenen.
1.7. Bij brief d.d. 12 juni 2013, door de deken ontvangen op 24 juni 2013, heeft klager zich over verweerder beklaagd. Nadat een bemiddelingspoging is ondernomen ten overstaan van de heer mr. J.M. van Raaijen van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, heeft klager een klacht ingediend.
2 KLACHT
a) De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door klager niet te informeren over het feit dat er een nieuwe opdrachtbevestiging vereist was als gevolg van de kantoorwisseling van verweerder.
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
3.2 Tijdens de belangenbehartiging van klager door verweerder is verweerder bij een ander kantoor in dienst getreden, als gevolg waarvan verweerder klager heeft verzocht een nieuwe opdrachtbevestiging te ondertekenen. Een dergelijke gang van zaken is gebruikelijk, nu een opdracht over het algemeen niet aan een advocaat persoonlijk wordt verleend maar aan het verband waarbinnen de advocaat die de zaak in behandeling neemt, werkzaam is. Het standpunt van verweerder dat een nieuwe opdrachtbevestiging door klager diende te worden ondertekend als gevolg van het feit dat verweerder van kantoor en dus van werkgever wisselde tijdens de behandeling van de letselschadezaak van klager is begrijpelijk. Verweerder heeft klager meer dan eens uitleg gegeven en aangedrongen op ondertekening van de opdrachtbevestiging. Het stond klager vrij om te weigeren de opdracht te ondertekenen, wegens de voorwaarden die, kennelijk in afwijking van de eerste opdrachtbevestiging, waren opgenomen. De daaraan te verbinden consequentie is klager door verweerder voorgehouden, namelijk dat hij bij gebreke van een ondertekende opdrachtbevestiging hij de behartiging van de belangen van klager niet zou kunnen voortzetten. De voorzitter ziet niet in op grond waarvan verweerder klachtwaardig zou hebben gehandeld door een nieuwe opdrachtbevestiging van klager te verlangen. Dat klager wantrouwend is geraakt, brengt niet met zich mee dat er sprake is van schending van de betamelijkheid door verweerder.
BESLISSING
De klacht is kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 9 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van advocaten