Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:334

Zaaknummer

7103

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij die zich dreigend zou hebben geuit. Dit acht het hof niet het geval. Ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 7103

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 28 februari 2014, onder nummer 27/13, aan partijen toegezonden op 3 maart 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:56.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 maart 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 31 augustus 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 1 september 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 september 2014, waar klaagster, samen met mevrouw X., en verweerder zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als  bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

Verweerder zich aan het einde van de comparitie op 9 oktober 2012 onheus en dreigend heeft uitgelaten naar klaagster toe. Zo zei hij tegen haar: “pas maar op dat het niet andersom wordt”. De lichaamstaal, toonzetting en de blik van verweerder waren voor klaagster bedreigend. Het kwam op klaagster over als chantage, met als doel te voorkomen dat klaagster in de toekomst weer klachten tegen N. zou indienen.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in de overwegingen 5.1 en 5.2 gemotiveerd uiteengezet dat de in deze procedure aangevoerde feiten de aangevoerde klachten niet onderbouwen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn  beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.

5.2    De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2014, gewezen onder nummer 27/13.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T. Zuidema, G.J. Visser en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2014.