Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:150

Zaaknummer

13-236NH

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 10 juni 2014

in de zaak 13-236NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 september 2013 op de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 21 augustus 2013, met kenmerk td/np/13-052, door de raad ontvangen op 21 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 20 september 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond en klager in de overige klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is op 20 september 2013 verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 30 september 2013, door de raad ontvangen op 1 oktober 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 april 2014 buiten aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 30 september 2013.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager – behoudens de weergave van de feiten in overweging 1.4 van de beslissing – in verzet niet op.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter in haar beslissing heeft miskend dat;

(i) de deken tijdens zijn onderzoek naar de klacht het fundamentele beginsel van hoor- en wederhoor heeft ondermijnd;

(ii) het verzoek van klager aan de deken om de klacht een kans te geven voor hoor- en wederhoor, door laatstgenoemde terzijde werd geschoven om het belang van verweerster in bescherming te nemen en het belang van klagers dochter te ondermijnen;

(iii) klager als gevolg hiervan de onjuistheid van het handelen van verweerster onvoldoende kenbaar kon maken aan de raad;

(iv) de deken de schijn heeft gewekt dat klager tijdens verweersters vakantie de (plaatsvervangend) deken om een bemiddelende rol heeft gevraagd;

(v) noch verweerster, noch de deken hebben gereageerd op klagers aanvulling van de klacht van 18 juni 2009 van ruim vier jaar geleden in de zaak tegen mr. G;

(vi) de deken zijn dekenadvies niet heeft onderbouwd;

(vii) grote vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de echtheid van de brief van verweerster van 19 juli 2008;

(viii) door de - door verweerster namens klager ingediende - onvolledige dagvaardingen en het terugtrekken van verweerster door de opvolgende advocaat niet de gewenste actie kon worden ondernomen. Als gevolg hiervan zal klager procedurele schade kunnen ondervinden;

(ix) verweerster, noch de deken (puntsgewijs) hebben gereageerd op de door klager ingediende klachten, terwijl klager hiertoe een uitdrukkelijk verzoek had gedaan;

(x) de deken geen bewijzen had voor de door hem vastgestelde feiten;

(xi) verweerster klager acht jaar lang in het onzekere heeft gelaten over diverse zaken. Bovendien heeft de voorzitter ten onrechte klachtonderdelen a tot en met c gezamenlijk behandeld;

(xii) verweerster aan klager heeft gezegd dat hij een toevoeging zou kunnen verkrijgen voor het vragen van een second opinion en dit ook uit het klachtendossier blijkt;

(xiii) verweerster in strijd met de voor de advocatuur geldende maatstaf heeft gehandeld en dat verweerster niet de belangen van klager heeft behartigd; en

(xiv) verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door het neerleggen van de zaak.

 

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat de situatie waarin klager is terechtgekomen een zeer betreurenswaardige is. De raad spreekt dan ook zijn oprechte medeleven jegens klager uit. De vraag of verweerster gedurende haar bijstand aan klager als advocaat tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, staat daar echter los van. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden de klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond en klager voor de overige klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover klager in zijn verzet klaagt over de handelwijze van de deken bij de behandeling van zijn klacht laat de raad dat buiten beschouwing, nu de handelwijze van de deken in deze procedure niet aan de orde is.

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, L.D.H. Hamer, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr.       E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2014.

Griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.