Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:296
Zaaknummer
7142
Inhoudsindicatie
Hoger beroep niet mogelijk. Beroep op art. 6 EVRM, omdat klager niet kon verschijnen ter zitting van de raad, afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van 29 september 2014
in de zaak 7142
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 7 april 2014, onder nummer 13-281, aan partijen toegezonden op 7 april 2014, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 16 december 2013 ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRARL:2014:124.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 mei 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief d.d. 14 mei 2014 van klager;
- de brief d.d. 15 mei 2014 van klager;
- de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline d.d. 27 mei 2014;
- de brief d.d. 5 juni 2014 van klager;
- de brief d.d. 8 augustus 2014 van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 augustus 2014, waar klager is verschenen. Verweerder heeft het hof telefonisch laten weten zich te hebben vergist in de locatie van het hof, waardoor hij zich had gemeld in het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren. Tevens heeft verweerder laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat de behandeling van de zaak zonder zijn aanwezigheid doorgang zou vinden.
3 VERZET
De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat de voorzitter van het hof een onjuist oordeel heeft gegeven. Verweerder heeft de aan hem toekomende vrijheid en verantwoordelijkheid te bepalen op welke wijze de belangen van zijn cliënt als beste zijn ingediend misbruikt door klager te benadelen. Hij heeft ten onrechte vorderingen van klager tegen zijn voormalig werkgever A. NV en H. BV ingetrokken en alleen proceskosten gevorderd. Klager heeft de strategie van verweerder nooit geaccepteerd, geen opdracht geformuleerd en de aanpak van de zaak niet met klager besproken. Hij heeft geen processtukken gefourneerd en daarmee in het belang van de wederpartij gehandeld en niet in het belang van klager.
4 FEITEN
Voor de feiten verwijst het hof naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 16 december 2013. Deze feiten zijn door klager niet betwist en vormen ook voor het hof het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Klager stelt dat er in zijn zaak geen sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat hij niet is gehoord door de Raad van Discipline.
5.2 Het hof overweegt dat uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat klager door de raad behoorlijk is opgeroepen. Klager wist dat zijn verzetschrift tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad zou worden behandeld. Hij voelde zich die dag echter ziek. Hij heeft zich bij zijn huisarts vervoegd met het verzoek een brief voor de raad te schrijven, hetgeen de huisarts weigerde. Klager heeft de griffier van de raad telefonisch laten weten dat hij niet zou verschijnen. Anders dan klager meent, was er geen verplichting voor de raad naar aanleiding van deze mededeling van klager de behandeling van de zaak aan te houden, te meer daar klager in een uitvoerig verzetschrift aan de raad uiteen had gezet waarom hij het niet eens was met de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter. Uit de beslissing van de raad blijkt dat de raad dit verzetschrift bij zijn beoordeling heeft betrokken. Van schending van artikel 6 EVRM door de raad is dan ook geen sprake.
5.3 Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof is ongegrond.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 27 mei 2014 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, J.S.A.M. Schokkenbroek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2014.