Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:213

Zaaknummer

6785

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit dienstverlening ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 juli 2014

in de zaak 6785

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

 

1          HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 8 april 2013, onder nummer R.3863/11.266, aan partijen toegezonden op 10 april 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA4131.

 

2          HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1      De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2      Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-       de stukken van de eerste aanleg;

-       de antwoordmemorie van verweerster;

-       de brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 4 juni 2013;

-       de brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 31 oktober 2013;

-       de brief van verweerster d.d. 16 maart 2014;

-       de brief van het hof aan klaagster d.d. 20 maart 2014;

-       e-mail van de gemachtigde van klaagster d.d. 3 april 2014.

 

2.3      Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 april 2014, waar klaagster, samen met haar vader als gemachtigde, en verweerster zijn verschenen.

 

3          KLACHT

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2       Klaagster verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd.

3.3       In het verzet heeft klaagster de bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. De gemachtigde van klaagster heeft erop gewezen dat hij namens zijn dochter optreedt.  

 

4         FEITEN

          In overweging 2 van de tussenbeslissing van 2 juli 2012 heeft de raad verwezen naar overweging 3 van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 11 januari 2012 en daarmee vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

 

5         BEOORDELING

5.1     Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2     De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 

 

          BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s‑Gravenhage van 8 april 2013 , gewezen onder nummer R. 3863/11.266.

 

 

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T. Zuidema, W.A.M van Schendel en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.