Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:302

Zaaknummer

R. 4590/14.175

Inhoudsindicatie

De wrakingskamer is, gelet op de door verzoeker gebezigde argumentatie, van oordeel dat verzoeker door het indienen van het wrakingsverzoek misbruik van het middel van wraking heeft gemaakt. Om die reden zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking tegen verweerders niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Verzoeker heeft een klacht ingediend tegen mr. M.

1.2 De deken heeft de klacht ter kennis van de Raad van Discipline gebracht bij brief van 18 augustus 2014.

1.3 Bij voorzittersbeslissing van 2 september 2014 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4 Bij e-mail bericht van 9 september 2014 heeft verzoeker verzet ingesteld tegen voornoemde voorzittersbeslissing.

1.5 De behandeling van deze klachtzaak ter zitting van de raad was bepaald op 24 november 2014.

1.6 Bij e-mail van 11 november 2014 heeft verzoeker verweerders gewraakt.

1.7 Bij e-mail van 17 november 2014 heeft verzoeker pleitaantekeningen ingediend. Een kopie van deze pleitaantekeningen is aan deze beslissing gehecht.

1.8 Bij e-mail van 27 november 2014 heeft verzoeker zijn standpunt nader toegelicht.

1.9 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 1 december 2014 van de wrakingskamer. Ter zitting is niemand verschenen.

 

2 GRONDEN VOOR HET WRAKINGSVERZOEK

1.1 In het wrakingsverzoek van 1 december 2014 heeft verzoeker – zakelijk weergegeven – de gronden voor het wrakingsverzoek vermeld. Ten aanzien van:

- mr. A. heeft verzoeker gesteld dat hij, vanwege het feit dat mr. A.  15 nevenfuncties heeft, voorziet dat sprake zal zijn van partijdigheid, gebrek aan objectiviteit en gebrek aan integriteit;

- mr. B. heeft verzoeker gesteld dat zij “als bejaarde en oma” niet geschikt is voor het tuchtrecht;

- mr. C. heeft verzoeker gesteld dat hij “een ijdeltuit, zelfbenoemde Topadvocaat en mogelijk een demente snabbelaar is”;

- mr. D. heeft verzoeker gesteld dat hij een “Curator rommelaar” is;

- mr. E. heeft verzoeker gesteld dat hij een “Asieltijger” is.

 

3 VERWEER

3.1 De gewraakte voorzitter en twee (plv.) leden hebben inhoudelijk verweer gevoerd en gemotiveerd gesteld dat geen sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker en dat hen evenmin een gebrek aan onpartijdigheid kan worden verweten.

 

4.  BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de Raad van Discipline worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. 

Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn. 

Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven voor de vrees dat een rechter niet onpartijdig is.

4.3 Ten aanzien van het wrakingsverzoek oordeelt de wrakingskamer als volgt.

4.4 Gelet op de onder nummer 4.1 en 4.2 vermelde uitgangspunten voor de beoordeling van een wrakingsverzoek oordeelt de wrakingskamer dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden. Verzoeker heeft hiertoe geen gronden aangevoerd.

4.5 Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden ook niet een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees, dat verweerders jegens hem een vooringenomenheid koesteren, objectief gerechtvaardigd is. De door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden zijn geen wrakingsgronden in de zin van de artikelen 512 Wetboek van Strafvordering, 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en 8:15 Algemene wet bestuursrecht. De gronden van het wrakingsverzoek betreffen stellingen en gestelde gedragingen van verweerders die als ze al juist zouden blijken te zijn, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in causaal verband  kunnen worden gebracht met de gestelde vooringenomenheid. De vrees c.q. het vermoeden bij verzoeker dat de schijn van partijdigheid niet uitgesloten kan worden, vindt geen enkele steun in de feiten. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die subjectief de vrees voor partijdigheid van verweerders kunnen rechtvaardigen.

4.6 De wrakingskamer is, gelet op de door verzoeker gebezigde argumentatie, van oordeel dat verzoeker door het indienen van het wrakingsverzoek misbruik van het middel van wraking heeft gemaakt. Hierom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking tegen verweerders niet in behandeling wordt genomen.

 

5.  BESLISSING

 De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag:

- wijst het wrakingsverzoek af;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek tegen verweerders niet in behandeling wordt genomen.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2014.

 

griffier voorzitter                     

 

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

- verweerders

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.