Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:245
Zaaknummer
R. 4490/14.76
Inhoudsindicatie
Klagers verwijten verweerder meer in het bijzonder dat hij, althans zijn oud-kantoorgenoot, klagers bij aanvang van de zaak niet heeft gewezen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
Inhoudsindicatie
De raad onderschrijft de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
Inhoudsindicatie
Het verzet wordt ongegrond verklaard .
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 27 maart 2014 met kenmerk K398 2013, door de raad ontvangen op 28 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 22 april 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 23 april 2014 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief gedateerd 7 mei 2014, ontvangen op 7 mei 2014, heeft de gemachtigde van klagers, mr. G, advocaat te M, verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van klagers, met hun gemachtigde, mr. G., advocaat te M, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van de gemachtigde van klagers d.d. 7 mei 2014;
- een brief met bijlagen van 25 juni 2014 van verweerder.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft de behandeling van een procedure voor klagers overgenomen van zijn voormalige kantoorgenote mr H. toen deze zijn kantoor per 1 juli 2011 verliet. In de opdrachtbevestiging van mr. H. aan klagers van 12 augustus 2010 heeft mr. H. haar aangepaste uurtarief bevestigd en te kennen gegeven dat zij klagers niet zal bijstaan op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.
2.2 Bij e-mail van 7 december 2010 is een betalingsregeling tussen klagers en mr. H. overeengekomen.
2.3 Verweerder heeft met het oog op de overname van de zaak op 18 oktober 2011 een eerste bespreking met klagers gehad.
2.4 Bij e-mail van 18 november 2011 heeft een kantoorgenote van verweerder, mr. P., in antwoord op een daartoe strekkende vraag van klagers, onder meer geschreven: “G. Advocaten werkt niet op basis van toevoegingen. Dit betekent dat, mocht je (vanaf nu) in aanmerking komen voor een toevoeging, het dossier overgedragen zou moeten worden naar een andere advocaat. Toen mr. H. (red.) jullie zaak aannam, kwamen jullie alle drie in ieder geval niet in aanmerking voor een toevoeging. Een toevoeging met terugwerkende kracht is niet mogelijk.
2.5 Bij brief van 20 november 2013 heeft de gemachtigde van klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klagers verwijten verweerder meer in het bijzonder dat hij, althans zijn oud-kantoorgenoot mr. H., klagers bij aanvang van de zaak niet heeft gewezen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp.
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, een herhaling in van hetgeen in de dekenprocedure naar voren is gebracht.
4 BEOORDELING
4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de
beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klagers in het verzet hebben aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.
5 BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van
6 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.