Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:41
Zaaknummer
R. 4273/13.180a
Inhoudsindicatie
Bezwaren over de bejegening van klagers en het gebruik van een rapport in een tegen klagers aangespannen ontruimingsprocedure. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 11 juli 2013, door de raad ontvangen op 12 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 29 juli 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is verzonden op 29 juli 2013.
1.3 Bij brief van 7 augustus 2013, door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2013. Ter zitting is verweerder verschenen. Klagers zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1, met dien verstande dat klaagster sub 3 vanaf 2002 in een verzorgingstehuis opgenomen is geweest en klager sub 2 de woning heeft bewoond in 2010/2011 – zijnde de periode van 1,5 jaar, genoemd bij de feiten onder nummer 1.3.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klagers verwijten verweerder meer in het bijzonder:
a. het bezoek van de medewerkers van X en de ingeschakelde onderzoeker op 24 mei 2011 en het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport;
b. dat hij zich jegens klagers onnodig grievend heeft uitgelaten;
c. de wijze waarop hij de zaak (inhoudelijk) heeft behandeld.
3.3 In het verzet hebben klagers hun bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klagers zijn van mening dat verweerder de in de advocatuur geldende regels niet heeft gerespecteerd waardoor het vertrouwen in de advocatuur ernstig is geschaad. Klagers zijn voorts van mening dat de voorzitter het dossier onvoldoende geanalyseerd heeft, waardoor hij een onjuiste beslissing heeft gegeven.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 In het verzet hebben klagers aangevoerd dat er correcties nodig zijn c.q. onjuistheden en onwaarheden staan in de feiten, genoemd in de beslissing van de voorzitter.
5.2 Gelet op het verzetschrift is de raad gekomen tot de hiervoor onder nummer 2.1 vermelde aanvulling van de feiten. Voor het overige is de raad van oordeel dat de voorzitter de feiten juist heeft vastgesteld. De omstandigheid dat klagers de feiten interpreteren ter onderbouwing van hun standpunt doet hieraan niet af. Voorts geldt in het algemeen dat de tuchtrechter in zijn beslissing die feiten kan vermelden die hij voor de beslissing van belang acht. De tuchtrechter is niet gehouden alle feiten, die uit een dossier blijken, in de beslissing vast te stellen.
5.3 Klagers hebben ten aanzien van de klachtformulering aangevoerd dat deze erg summier en declinerend is opgesteld. Naar de raad uit het verzetschrift begrijpt, doelen klagers hiermee op de samenvatting van de verwijten uit de klacht in een drietal onderdelen, welke de voorzitter heeft weergegeven onder nummer 2.1 sub a, b en c. Klagers lijken te betogen dat dit uitwerkt in het voordeel van verweerder.
5.4 Overwogen wordt dat de tuchtrechter de inhoud van de klacht vaststelt aan de hand van het door de deken ingediende dossier.
Gelet op de inhoud van de klachtbrieven van 13 maart 2012 en 23 april 2012 is de raad van oordeel dat de voorzitter de bij klagers levende bezwaren inzake het handelen van verweerder op juiste wijze heeft samengevat, waarbij de raad opmerkt dat klachtonderdeel c kennelijk ziet op veruit de meeste bezwaren die klagers tegen het handelen van verweerder hebben, namelijk diens inhoudelijke behandeling van de zaak voorafgaande aan en tijdens de procedure bij de kantonrechter.
5.5 De raad blijft aldus in het verzet uitgaan van de formulering van de klacht in de beslissing van de voorzitter.
5.6 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klachten, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van zijn beslissing heeft vermeld.
5.7 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne.
5.8 Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. T. Hordijk, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.