Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:200
Zaaknummer
13-119
Inhoudsindicatie
Klager beklaagt zich over de behandeling van zijn klacht door de deken. Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Ook bij het optreden in de kwaliteit van deken zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van 30 mei 2014
in de zaak 13-119
naar aanleiding van de klacht van:
de heer X
wonende te A
klager
tegen:
mr. Y
voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement B
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement C van 8 mei 2014 met kenmerk 51/13/46, door de raad ontvangen op 9 mei 2014 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 In maart 2013 heeft klager zich tot verweerder gewend, die op dat moment deken was van de Orde van Advocaten in het arrondissement B met een klacht over mr. De G. Verweerder heeft de klacht onderzocht en dat leidde tot verschillende klachten tegen verweerder. Het zijn deze klachten die in deze zaak aan de orde zijn. De zaak is door de voorzitter bij beslissing van 22 mei 2013 verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement C om voormelde klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze als in de artikelen 46c, 46d en 46e van de Advocatenwet is omschreven. Na afronding van zijn onderzoek heeft genoemde deken bij eerder genoemde brief de raad omtrent zijn bevindingen geïnformeerd.
1.3 Voor de feiten wordt verwezen naar de aanbiedingsbrief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement C van 8 mei 2014. Een afschrift van deze brief wordt aan deze beslissing gehecht.
2 KLACHT
2.1 Ook daarvoor wordt verwezen naar genoemde aanbiedingsbrief.
3 VERWEER
3.1 Ook daarvoor wordt verwezen naar genoemde aanbiedingsbrief.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Ook bij het optreden in die kwaliteit zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.
4.2 Klager heeft diverse bezwaren tegen het optreden van verweerder geuit. Juist of niet juist, om ernstige manco’s gaat het daarbij niet. Het totaalbeeld levert op dat het met de instructie van de klacht tegen mr. De G (inderdaad) niet vlekkeloos en zonder strubbelingen is verlopen. Voor een deel zal dat echter mede toe te schrijven zijn aan de wijze waarop klager zich eigenlijk van meet af aan heeft opgesteld, waarbij hij de deken weinig welwillend tegemoet is getreden en hem telkens met nieuwe en uiteenlopende verzoeken heeft geconfronteerd. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder kan de voorzitter niet zien. Alle klachtonderdelen beoordeelt de voorzitter derhalve kennelijk ongegrond.
4.3 Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de volgende klachtonderdelen nog als volgt. Klachtonderdeel b: klager heeft mogen repliceren. Een onvoorwaardelijk recht op repliek had (heeft een) klager niet. Klachtonderdeel c: uit het dossier blijkt dat klager het niet eens op prijs stelde om telefonisch contact met verweerder te hebben. Klachtonderdeel d: zo vreemd is het niet dat verweerder gemeend heeft dat hij klagers klachten tegen verweerder van 17 en 26 mei 2013 niet behoefde door te sturen. Klager had zich immers al zelf, rechtstreeks, tot de voorzitter van de raad gewend. Een tuchtrechtelijk verwijt levert dat niet doorsturen niet op. Klachtonderdeel f: de deken heeft de bevoegdheid om een klager dergelijke adviezen te geven en vaak is dat ter voorkoming van te hoog gespannen verwachtingen bij een klager zelfs aangewezen. Het is aan de deken om de inschatting of dat aangewezen is te maken. De opvatting dat verweerder zo heeft bijgedragen aan een oneerlijke klachtenafhandeling deelt de voorzitter niet. En wat er schortte aan de instructiefase kan de voorzitter niet zien. Klachtonderdeel g: het komt de voorzitter voor dat verweerder het in de ogen van klager niet goed kón doen. Verweerders aanbiedingsbrief van de klacht tegen mr. De G, die klager op allerlei punten meende te moeten bijstellen, was niet lacuneus en zeker niet tuchtrechtelijk verwijtbaar lacuneus gelet op die bijstellingen. De brief van klager van 24 juni 2013 met die bijstellingen maakt ook deel uit van het dossier. Klachtonderdeel k: verweerder heeft toegegeven dat in genoemde aanbiedingsbrief inderdaad een onjuiste klachtomschrijving terecht was gekomen. Dat kan gebeuren en is hersteld door verweerder. Daarmee is de kous af.
4.4 Het is niet aannemelijk dat een behandeling van de klacht ter zitting van de raad tot een ander beeld leidt. Op de klacht kan daarom door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist.
BESLISSING
De klacht wordt afgewezen.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 30 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten